groep van zeven Franse dichters uit de 16e eeuw (Ronsard, du Bellay, Pontus de Thyard, Baïff, Jodelle, Belleau, Peletier du Mans) die hun naam ontleenden aan het sterrenbeeld. Hun leermeester en bezieler was Jean Dorat, die hen in contact bracht met de Griekse poëzie uit de oudheid. Hun manifest werd gepubliceerd in 1549 door J.du Bellay: Deffence et illustration de la langue françoise.
Hij keerde zich daarin tegen de School van Marot en tegen de traditie van de rederijkers, die populaire onderwerpen in een gekunstelde versificatie behandelden. Ronsard heeft later in zijn Abrégé d’art poétique (1565) en in zijn twee inleidingen op de Franciade (1572 en 1574) de doctrine van de groep uitgewerkt. La Pléiade heeft zich beijverd de Franse taal te verrijken door woorden te ontlenen aan dialecten en ambachten, door nieuwe afleidingen en samenstellingen en door termen over te nemen uit het Latijn en het Grieks. De klassieke mythologie leverde nieuw materiaal voor beeldspraak en onderwerpen. Deze dichters hebben ook de grote litteraire genres van de klassieke poëzie weer tot nieuw leven gebracht. Hun streven was de nationale dichtkunst op dezelfde hoogte te brengen als de grote voorbeelden uit de oudheid. Vooral hun ideeën over de functie van de dichter zijn belangrijk: hij dient een ziener, een profeet, een priester te zijn, die in direct contact staat met het bovenaardse en de gave bezit het goddelijke aan de mensen te openbaren; ook heeft de dichter de macht om onsterfelijkheid te verlenen aan de vergankelijke schoonheid van de vrouw die door het gedicht na eeuwen nog bekend en geëerd zal zijn (Ronsard, Sonnets pour Hélène).De dichtkunst van de Pléiade is vooral belangrijk op het gebied van de liefdespoëzie in sonnetvorm. Hun pogingen in het epos en in de traditie zijn hierbij achtergebleven.
LITT. H.Chamard, Histoire de la Pléiade (4 dln. 1939; herdr. 1961—63); H.Weber, La création poétique au XVI e siècle en France (1956).