Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

piramide

betekenis & definitie

[Fr. Gr. pyramis, (?) Egyptisch peremus, een bepaalde afmeting aan een piramide, volgens een papyrus gevonden door Rhind], v. (—n, piramides), vierof meerzijdig spits toelopend grafmonument van de Egyptische koningen; bouwwerk: in die vorm: de piramide van Austerlitz; geheel van voorwerpen, op elkaar gestapeld in de vorm van een piramide: een piramide van lege blikjes; (meetkunde) lichaam dat een veelhoek tot grondvlak heeft en waarvan de zijvlakken driehoekig zijn, die in een punt, de top, samenkomen; (ecologie) een grafisch beeld van een aantal organismen in een levensgemeenschap die een voedselketen vormen (voedselnetwerk).

BOUWKUNDE

De piramide is de vorm van het Egyptische koningsgraf van de 3e—17e dynastie (ca. 2700—1580 v.C.). Tijdens het Oude Rijk (ca.2400 v.C.—2200 v.C.) werden de koningen begraven inmastaba’s.

Door de opgravingen in Sakkara kan men de ontwikkeling van aardheuvel tot trappenpiramide volgen. Een eerste vrijstaande trappenpiramide is die van koning Zoser in Sakkara (3e dynastie). Imhotep was de bouwmeester van deze piramide. Hier werd eerst de eenvoudige mastaba boven de diep in de rots uitgehakte grafkamer opgericht. Rondom de piramide werd in een grote rechthoek een complex van gebouwen aangelegd. Hiertoe behoorden de huizen van het noorden en van het zuiden, de jubileumhof, een dodentempel, een groot altaar, uitgestrekte magazijnen en het zuidergraf.

Laatstgenoemd graf was een mastaba waarin mogelijk inwendige organen van Zoser waren bijgezet. Hieromheen lag een muur (545 m x 278 m). Bij verscheidene gebouwen en in de ingangscolonnade werden nog niet geheel vrijstaande plantenzuilen toegepast. In 1951 is, eveneens in Sakkara, een tweede, soortgelijk complex ontdekt, met een trappenpiramide die niet werd voltooid. Dit was het grafmonument bestemd voor de opvolger van Zoser. De trappenpiramiden bestaan eigenlijk uit op elkaar gestapelde naar boven toe kleiner wordende mastaba’s.

De piramide te Medoem was als trappenpiramide opgezet, maar er werd een gladwandige mantel omheen aangebracht, waardoor de eerste zuivere piramidevorm ontstond. Deze piramide wordt toegeschreven aan Hoeni, de laatste koning van de 3e dynastie. Van Snefroe, de eerste farao van de 4e dynastie, zijn de knikpiramide en de ten noorden daarvan gelegen rode piramide te Dahsjoer. De koningen van de 4e dynastie, Cheops, Chefren en Mykerinos, bouwden hun piramiden op het plateau van Giza. De grootste piramide is die van Cheops (zijden van 230 m, oorspronkelijke hoogte 146 m). De grafkamer, die eerst onder de piramide werd aangelegd, werd later in het massief van de piramide gebouwd.

Een indrukwekkende galerij leidt van de ingang aan de noordzijde naar de grafkamer. Bij de piramide van Chefren behoren de sfinx, het beeld van Chefren als leeuw, en de tempel van de sfinx, de daltempel van de piramide. De piramide van Mykerinos is de kleinste van de drie.De piramiden van de 5e dynastie bevinden zich in Aboesir en Sakkara. Door de opgravingen in Aboesir is het gehele complex van een Egyptische piramide goed bekend geworden: aan de rand van de woestijn lag de daltempel, die door een laan was verbonden met de dodentempel oostelijk van de piramide. Hierbij lagen kleine nevenpiramiden en de bootgraven. In 1954 werd aan de zuidzijde van de piramiden van Cheops in een 52 m lange groeve een prachtig bewaarde houten boot gevonden.

Soms werden rond de piramide de mastaba’s van familieleden en hoge ambtenaren gebouwd. In de kamers van de piramide van de laatste koning van de 5e dynastie en voorts in die uit de 6e dynastie, alle in Sakkara, werden inscripties gevonden van magische en religieuze inhoud (piramideteksten). De koningen van het Middenrijk (2060 V.C.—1785 v. C.) bouwden hun piramiden vooral bij en in de Fajoem. De dodentempel van Amenemhet III te Hawara in de Fajoem wordt het labyrint genoemd. Bij die van Sesostris II (bij Illahoen, eveneens in de Fajoem) is de werkliedenstad ontdekt.

De koningen van de 17e dynastie bouwden nog kleine piramiden op hun graven in de Thebaanse necropolis. De farao’s van de 18e dynastie (sinds 1580 v.C.) en daarna gaven de piramide als grafvorm op. Wel bouwden de Ethiopische koningen ca.380 v.C.—350 n.C. piramiden in Nubië, te Napata en Meroë. Ook plaatsten particulieren in het Nieuwe Rijk (1580 v.C.—1085 n.C.) nog kleine piramiden op hun graven of namen een kleine piramide (piramidion) in hun graf mee.

In Mexico en Midden-Amerika bouwden zowel de Maya’s, de Tolteken als de Azteken piramiden, die een oppervlakkige gelijkenis vertonen met sommige Egyptische piramiden, maar meestal een heel andere functie hadden. Zij waren tempeltorens, aan verschillende goden gewijd. Zij hadden de vorm van afgeknotte piramiden en soms waren de tempels van twee goden naast elkaar op het topplatform gebouwd. Aan de voet eromheen stonden priesterwoningen, tempelscholen, zangen muziekhuizen, wapenarsenalen, en soms gastenverblijven. Verscheidene piramiden stonden temidden van de zgn. priestersteden (o.a. Chichen Itza).

De Mexicaanse piramiden hebben, in tegenstelling met de Egyptische, veelal geen binnenruimte, al kwam dit ook wel voor (Palenque b.v., waar dan ook, evenals in Egypte, sprake is van een grafpiramide). Dikwijls bestaan deze piramiden uit verschillende terrassen. Zeer steile stenen trappen met zeer smalle treden leiden naar de top. De grootte varieert sterk (basisbreedte tot 450 m; grootste hoogte ca. 60 m). De twee grootste piramiden (van de Tolteken) zijn die bij Teotihuacan (bij Mexico-Stad); bekend is ook die van Xochicalco. Van de piramiden der Maya’s is een van de mooiste die van Tikal.

Bekende piramiden van de Azteken zijn die van Tenochtitlan en Tlaltelolco (met Tolteekse invloed; beide tempels werden in de 16e eeuw door de Spaanse conquistadores verwoest), en die bij Tepotztlan. LITT. J.Edwards, The pyramids of Egypt (2e dr. 1961); G.Kubler, The art and architecture of ancient America (1962).

MEETKUNDE

Is g de oppervlakte van het grondvlak en h, de afstand van de top tot het grondvlak, de hoogte van de piramide, dan is de inhoud van de piramide = ⅓ gh. Bij snijding van een piramide met een vlak evenwijdig met het grondvlak ontstaat een zgn. afgeknotte piramide. Zijn g en b de oppervlakten resp. van het grondvlak en het bovenvlak en h, de afstand van gronden bovenvlak, de hoogte van de afgeknotte piramide, dan is de inhoud van de afgeknotte piramide = ⅓ h(g + b + √gb).

< >