Grieks lyrisch dichter, *ca.520 v.C. te Kynoskefalai (bij Thebe), ♱ca.440 te Argos. Door zijn aristocratische afkomst en zijn werk als dichter en componist van koorliederen, waarbij hij vaak ter plaatse de uitvoering instudeerde, had Pindaros relaties in alle delen van de Griekse wereld.
Hij genoot o.a. de vriendschap en gastvrijheid van de vorsten van Thessalië, van Hiëroon I van Syracuse en van de koningen van Cyrene. Hieraan ontleent zijn werk een panhelleens karakter, dat ook uit de taal blijkt, het Dorische kunstdialect van de koorlyriek. Van zijn lierdichten (lofzangen ter ere van goden en mensen, treurzangen, dansliederen, drinkliederen enz.) zijn 45 epinikia bewaard gebleven, zegezangen ter ere van de overwinnaars bij de nationale spelen: de Olympische, de Pythische, de Nemeïsche en de Isthmische oden. Van andere genres zijn belangrijke fragmenten op papyri teruggevonden. Pindaros’ taal is rijk en kunstig, vol gedurfde beeldspraak en verrassende wendingen. Zijn gedachtenwereld is diep religieus, zijn mensbeeld aristocratisch.
Uitgaven: door J.de Haes (1945; Ned. vert. Pythische oden); door B.Snell (1953, 4e dr. 1964—75); door B.van Groningen (1960; drinkliederen met comm.); door B.L.Gildersleeve (herdr. 1965; Olympische en Pythische oden met comm.); door J.B.Bury (herdr. 1965; Nemeïsche en Isthmische oden met comm.), door O.Werner (1967; met Du. vert.) door E.Thummer (2 dln.1968—69; Isthmische oden met comm.). LITT.E.Thummer, Die Religiosität Pindars (1957); C.M.Bowra, Pindar; (1964); A.Köhnken, Die Funktion des Mythos bei Pindar (1971).