plantengeslacht uit de familie PapiIionaceae, met ca. 200 soorten kruidachtige (slingerplanten, zelden heesters uit de (sub)tropen, maar ook in gematigde klimaten. Blad 3-tallig (steunblaadjes lang blijvend).
Vlag aan de voet geoord, kiel gekromd of gedraaid. Achterste meeldraad vrij. Stijl met haarbos bij de top. Overal ter wereld wordt als tuinbouwplant gekweekt de boon, Phaseolus vulgaris (talloze cultuurvariëteiten of rassen), die uit Zuid-Amerika stamt (boon). Ook wordt gekweekt de pronkboon , P. coccineus (Mexico), rijkbloeiend, met bloemtrossen langer dan het blad. Een violetgele bloeiende sierplant (liaan) van tropische tuinen is P. caracalla (Zuid-Amerika).
Gevaarlijk is P. lunatus (Midden-Amerika), waarvan de zaden (Lima-bonen) bij onjuiste behandeling blauwzuur kunnen bevatten (Indonesië: kratokboontjes). Een andere, in de tropen zeer algemene soort is P. radiatus, mung-boon, die vermoedelijk afstamt van P. sublobatus, een Zuidoostaziatische soort met bruinharige peulen. In India is ‘urd’ (P. mungo) het meest van alle peulvruchten in trek. In tropisch Zuidoost-Azië (Birma, Noord-India) eet men tevens ‘sutri’, P. calcaratus, die daar ook wild voorkomt en tevens als groenbemester betekenis heeft. P. aureus wordt in vele variëteiten verbouwd, b.v. de groenzadige.