m. (-s),
1. klein persoon;
2. m.n. liefkozende ben. voor een klein kind: slaapt de kleine peuter al?;
3. kind dat jonger is dan een kleuter, maar geen baby meer (ca. 1 ½ -4 jaar).
De ontwikkeling van de peuter verloopt zeer snel, lichamelijk, cognitief en sociaal, met als hoogtepunten het zindelijk worden, de taalontwikkeling, en de ik-ontwikkeling. De periode van ‘koppigheid’ rond 2 jaar kan men zien als een positieve stap naar zelfstandigheid: het kind oefent zich als het ware in het nemen van beslissingen, kinderpsychologie.
LITT. C.Euwe, Kijken naar kinderen (1972); J.Ahlers, Peuter en kleuter (1975); J.Church, Uw kind van nul tot drie (1975).