[Lat.], m. (pelzen),
1. dichtbehaarde huid van verschillende dieren: de pels van een beer;
2. dierehuid die met de haren erop geprepareerd is: er lag een pels op de grond voor de piano;
3. (bij uitbreiding) jas die met bont gevoerd of omzoomd is: warm in zijn pels
-gewikkeld; iemand een luis in de pels zetten, hem nadeel doen, schade berokkenen.