Amerikaans socioloog, *13.12.1902 Colorado Springs. Parsons studeerde biologie, economie, sociologie, werd in 1927 docent aan de Harvard-universiteit en in 1944 hoogleraar aldaar, Parsons is vóór alles theoreticus.
Hij bouwt doorlopend aan een algemene theorie van het sociaal handelen (social action), een theorie die voor sociologie, psychologie, economie en culturele antropologie de grondslag moet leggen.Hij is, naast Merton, de grondlegger van het Amerikaanse structurele functionalisme. Parsons behandelt vooral de stabiele, sterk geïntegreerde sociale systemen, die volgens hem in een dynamisch evenwicht verkeren; de sancties van de sociale controle garanderen het evenwicht, behalve bij een ingreep van buiten extern). Daarnaast schenkt Parsons veel aandacht aan structuur en wordingsproces van de persoonlijkheid. Parsons is zeer abstract, heeft een moeilijke stijl en gebruikt bovendien telkens weer andere, zelfgemaakte termen; de door hem gebruikte psychologie is sterk psychoanalytisch getint. De betekenis van Parsons’ sociologie ligt vooral in het aanreiken van stimulansen en modellen voor analytische descripties. Tot Parsons’ meest recente thema’s behoren in dit opzicht de cybernetica en de belangrijke rol van de intellectuele elite.
Werken: The structure of social action (1937, 2e dr. 1958), Essays on sociological theory, pure and applied (1949,2e dr. (1954), The social system (1951); samen met E.A. Shils e.a.: Toward a general theory of action (1951); samen met R.F.Bales: Family-socialization and interaction process (1955); samen met N.J.Smelser: Economy and society (1956); The system of modern societies (1971).
LITT. B.Barber, Biogr. sketch of Parsons (1954); J.M.G.Thurlings, Het sociale conflict (1960); W. Mitchell, Social analysis and politics (1967); H.P. M.Adriaansen, T.Parsons en het conceptionele dilemma (1976).