(bracht over, heeft overgebracht),
1. brengen van de ene plaats naar de andere: de meubelen naar het nieuwe huis overbrengen; brieven overbrengen; iemand naar het ziekenhuis overbrengen; een gevangene overbrengen, naar de gevangenis van de ene gevangenis naar een andere of naar de rechtbank; (zeewezen) ballast overbrengen, van de ene zijde van het schip naar de andere verplaatsen; van een besmettelijke ziekte: de pest werd door ratten overgebracht;
2. mondeling of schriftelijk aan iemand mededelen als tussenpersoon of op verzoek van een ander: ik zal je groeten overbrengen; zijn woorden zijn verkeerd overgebracht, men heeft het anders verteld dan hij gezegd heeft;
3. verklikken: vertrouw hem niet, hij brengt alles over;
4. van plaats doen veranderen verplaatsen: een trein van de hoofdsporen naar de zijsporen overbrengen ; (bouwkunde) de drukbelasting op verschillende lager gelegen delen van de constructie doen overgaan; een bedrag overbrengen, van de ene plaats in een boek naar de andere brengen; (ook) transporteren; (scheepsterm) het bestek overbrengen , het van de ene kaart verplaatsen in een andere;
5. (oneig.) toepassen op iets anders, overdragen.
