Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

oud, (al lang bestaand)

betekenis & definitie

bn. (—er, oud, (al lang bestaand)st), (in de spreekt, in verbogen vormen gewoonlijk ouwe, ouwer), van een bepaalde leeftijd: dat kind is zes weken oud, (al lang bestaand); voor hoe oud, (al lang bestaand) ziet u mij aan?; in de vergr. en overtr. tr. ook zonder bep., ter aanduiding dat iemand vergeleken bij anderen langer geleefd heeft: mijn andere broer is veel ouder; de oudste zoon; van zaken: wijn die twee jaar oud, (al lang bestaand) is; een geruime tijd geleefd of bestaan hebbend; m.n. met betrekking tot volwassenen vergeleken bij kinderen en jeugdige personen: hij is nu oud, (al lang bestaand) en wijs genoeg; mijn oude heer, mijn vader; de oude lui (thans aaneengeschreven), de ouders; lang geleefd hebbend; bejaard: een oud, (al lang bestaand) man; wat doet zo’n ouwe ziel ook nog alleen op straat?; hij wordt oud, (al lang bestaand), hij begint er als een bejaarde uit te zien; hij is oud, (al lang bestaand) voor zijn leeftijd, ziet er ouder uit dan op zijn jaren normaal is; oud, (al lang bestaand) en versleten zijn; hij wordt niet oud, (al lang bestaand), hij zal wel jong sterven; jong gewend, oud, (al lang bestaand) gedaan; men is nooit te oud, (al lang bestaand) om te leren, altijd nog kan men mensen aantreffen van wie men wat beters kan overnemen; hoe ouder, hoe gekker; een oude bok, ouwe taaie, een taaierd; het oud, (al lang bestaand) zot, liefde op hoge leeftijd; als een oude schuur brandt, is er geen blussen aan, als een oud mens verliefd is, is er geen houden aan; nog niet oud, (al lang bestaand) en koud zijn, nog jong en vol vuur; zo oud, (al lang bestaand) als de weg naar Kralingen (Rome), al heel oud; de oude dag, de hoge leeftijd, ouderdom: voor de oude dag zorgen; de oude dag komt met gebreken; men moet geen oude bomen verplanten, oude mensen kunnen niet goed tegen verandering van woonplaats of werkkring: een oud, (al lang bestaand) beestje van stal halen, gezegd als een predikant een oude preek houdt; een oud, (al lang bestaand) wijf, zeur, zanik; het regent oude wijven, zeer hard; (fig.) (plat: ouwe hoer), persoon die veel en onbeduidend maat, zanikend mens (ook van mannen gezegd); reeds lang bestaande, dikwijls met het bijdenkbeeld van daardoor verkregen ervarenheid: een oud, (al lang bestaand) zeeman; een oud, (al lang bestaand) vriend, een beproefd vriend, op wie men zich kan verlaten; in gemeenz. aanspraak: zo, oude jongen, ben je daar! zo, beste vriend, een oude getrouwe, iemand die al lang in dienst is; zij blijven de ouden, veranderen niet; het Oude Volk, de joden als natie; (ook in ongunstige zin): een oude schelm, een oude zondaar; de Oude Wereld, in tegenst. met ie VS; (zegsw.) oude liefde roest niet; het Oude Testament; enige tijd bestaand, bewaard en daardoor beter van hoedanigheid geworden: oude kaas; oude wijn; oude jenever; min of meer versleten: oude kleren, meubelen; vergevorderd, ten einde gaand: het oude jaar; voortgezet of herhaald wordend: de oude mens, de oude Adam, de oorspronkelijke geneigdheid tot zonde; zijn oude kwaal, de zwaai die hij vroeger had; de oude haat kwam weer boven; ouder gewoonte kwam hij weer te laat, zoals men dat van hem gewend is; hij ging zijn oude gang, hij veranderde, verbeterde zijn levenswijze niet; op die oude voet voortgaan, op dezelfde wijze als vroeger; (zelfst.) het oude, de sinds lang bestaande Bestanden; alles bij het oude laten, niets veranderen, alles laten zoals het vroeger was; het is altijd het oude liedje, steeds hetzelfde; uit vroeger tijd afkomstig, tot een vroeger tijdperk behorend: een oud, (al lang bestaand) voord, dat in onbruik geraakt is; oud, (al lang bestaand), onleesbaar schrift; van de oude stempel, van de oude, deugdelijke soort, eig. van munten: fig. van mensen: ouderwets, degelijk antiek: een oude, gebeeldhouwde kast; oude kunst, kunst (voortbrengselen) uit vroeger tijd; de oude tijd, de lang vervlogen jaren; de goeie oude tijd, het verleden dat als beter, gelukkiger gedacht wordt;

m.n. tot de klassieke oudheid behorend: de oude talen, het Grieks en Latijn; de oude geschiedenis, de wereldgeschiedenis tot de ondergang van het Westromeinse Rijk;

de oude stijl, de Juliaanse kalender; van personen tot wie men vroeger in de genoemde betrekking heeft gedaan: het is een oude klant, collega van mij; oude vrienden en kennissen; mijn oude huis, het huis dat ik vroeger bewoonde; voormalig: de Leidse Universiteit is gevestigd in een oud, (al lang bestaand) nonnenklooster; eerder uitgegeven: een oud, (al lang bestaand) nummer van een tijdschrift; in samenst. zoveel als ex—: oud, (al lang bestaand) hoofd van een school.

< >