Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

osmose

betekenis & definitie

v., eenzijdige (netto) vloeistofstroom door een semipermeabele wand, die twee vloeistoffen met verschillende concentraties scheidt.

Meestal is bij osmose de ene vloeistof water, de andere een oplossing van een vaste stof in water.

Sommige vliezen (membranen) hebben de eigenschap zuiver water wel door te laten, maar deeltjes van opgeloste stoffen niet; zij heten halfdoorlaatbaar of semipermeabel. Cellofaan, perkamentpapier, een varkensblaas, en ook de wanden van levende cellen zijn permeabel voor water en andere kleine moleculen, maar niet voor grotere moleculen, zoals suiker, noch voor op zichzelf kleine ionen, die wegens hun elektrische lading door een mantel van watermoleculen omgeven zijn, zoals de ionen in zeewater. Bevindt zich aan de ene kant van zo’n wand water en aan de andere kant b.v. een suikeroplossing, dan zijn aan de kant van het water meer watermoleculen met de wand in aanraking dan aan de andere kant. Omdat al deze moleculen in voortdurende beweging zijn (diffusie), hebben zij een zekere kans de wand te passeren. Het is duidelijk dat per tijdseenheid meer watermoleculen de kans hebben zich van de kant van het water naar de kant van de oplossing te bewegen dan omgekeerd. Hieruit resulteert een netto waterverplaatsing naar de kant van de oplossing toe.

Door op de oplossing een bepaalde druk, de osmotische druk, uit te oefenen kan men deze stroom juist tegenhouden. Deze osmotische druk is, bij verdunde oplossingen, evenredig met de concentratie hiervan, en evenredig met de absolute temperatuur. De osmotische druk is even groot als de gasdruk die de deeltjes van de opgeloste stof (hier dus suiker) zouden uitoefenen als zij in gasvormige toestand dezelfde ruimte (bij dezelfde temperatuur) zouden innemen, d.w.z.

𝜋 = [B]RT (wet van Van ’t Hoff). Hier is 𝜋 de osmotische druk, R de gasconstante, T de absolute temperatuur en [B] de som van de concentraties der opgeloste stoffen. De aard van de opgeloste stof is hierbij van geen invloed; alleen moet men, voor het geval de opgeloste stof een elektrolyt is, er om denken dat, wegens de optredende dissociatie, een groter aantal deeltjes in de oplossing is gebracht dan het aantal moleculen. Twee oplossingen, die een gelijke osmotische druk hebben (bij gelijke temperatuur) noemt men isotonisch (isosmotisch); hierbij is dus in een gelijk volume een zelfde aantal deeltjes in oplossing.

Osmose is van grote betekenis in biologische processen, aangezien levende cellen omgeven worden door een semipermeabele membraan, turgor, osmoregulatie.

< >