bn.,
I. met zn. : opper duidt aan dat iets zich hoger bevindt of hoger gelegen is dan andere gelijksoortige zaken, b.v. opperarm, opperdek; in aardrijkskundige namen; in tegenst. met lager gelegen gedeelten van hetzelfde gebied, b.v. Opper-Betuwe; opper wijst de hoogste graad met betrekking tot macht, waardigheid enz. van iets aan, b.v. oppergezag, opperwezen; bij beroepsnamen en titels als aanduiding van de voornaamste van die naam, b.v. opperstuurman; in namen van militaire rangen: opperwachtmeester;
II met bn.: opper duidt aan de hoogste graad van de goede of slechte hoedanigheid die door het bn. wordt uitgedrukt, b.v. oppermachtig.