Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

opera

betekenis & definitie

[Lat. opus, werk], m. (-’s),

1. muziekdrama, een in hoofdzaak gezongen en orkestraal begeleid toneelspel: de opera’s van Richard Wagner;
2. uitvoering van een muziekdrama: gaat u vanavond naar de opera ?;
3. schouwburg waarin zulke spelen uitgevoerd worden: de Opera te Parijs is door Garnier gebouwd;
4. de gezamenlijke zangers, zangeressen, koristen enz. die zulke spelen uitvoeren, m.n. als vast gezelschap: de Franse geeft hier enige gastvoorstellingen.

De opera is in Italië ontstaan als een dramma per musica (muziekdrama). Het Griekse drama, de mysteriespelen en de herdersspelen lagen ten grondslag aan deze kunstvorm. Tegen het eind van de 16e eeuw trachtte het gezelschap Camerata te Florence de herleving van de Griekse tragedie te bevorderen. Men wilde een synthese scheppen tussen monodische stijl en natuurlijke dictie. Als vroegste opera’s gelden Dafne (1597; verloren gegaan) van J.Peri en Euridice (1600) van Peri en G.Caccini. Deze stijl werd verder ontwikkeld door C.Monteverdi, die naast het recitatief de aria invoerde (Orfeo, 1697).

In de 17e eeuw, toen Italië in heel Europa op operagebied de toon aangaf, ontstonden de opera seria (met ernstige inhoud) en de komische opera buffa. Aan het belcanto werd zeer veel waarde gehecht. G.F.Händel verwerkte de Italiaanse invloeden tot een eigen operastijl. C.W.von Gluck, aanvankelijk door Händel beïnvloed, maakte in zijn latere opera’s (Orfeo ed Euridice, 1762, en Alceste, 1767) de muziek ondergeschikt aan de dramatische expressie. Hij had m.n. in Parijs veel invloed. Daar legden J.Lully en J.Rameau de grondslag voor de latere Franse grand opéra.

Daarnaast ontstond in Frankrijk de opéra comique, waarin de gesproken dialoog een belangrijk aandeel had (A.Grétry). In Duitsland gebeurde iets dergelijks: het Singspiel (J. Hiller, K.Ditters von Dittersdorf) ontwikkelde zich tot de Spieloper (A.Lortzing). Hieraan voorafgaand had W.A.Mozart opera’s als Le nozze di Figaro (1786), Don Giovanni (1787) en Die Zauberflöte (1791) geschreven. Deze werken worden beschouwd als hoogtepunten in de operalitteratuur. Grote invloed op de Duitse opera had het werk van C.M.von Weber (Der Freischütz, 1821).

De melodieuze Italiaanse opera (G.Rossini, G.Donizetti, V. Bellini in de eerste helft van de 19e eeuw) werd voortgezet door G.Verdi (Rigoletto, 1851, Aida, 1871 en Falstaff, 1893). Na hem ontstond de veristische stijl (verisme) van R.Leoncavallo, G.Puccini en P.Mascagni en (in de 20e eeuw) G.Malipiero en Pizetti. In Frankrijk gaven ca.1800 de Italianen M. Cherubini en G.Spontini het voorbeeld voor de grand opéra van G.Meyerbeer, C.Gounod, A. Thomas en G.Bizet en voor de opéra comique van Offenbach.

C.Debussy bracht met Pelléas et Mélisande (1902) een impressionistische vernieuwing. Hij beïnvloedde M.Ravel en D.Milhaud. In 1814 schreef L.van Beethoven zijn enige opera, Fidelio. Het romantische werk van Von Weber werd voortgezet door de grootste Duitse dramatische componist R.Wagner, wiens ideaal het Gesamtkunstwerk was: de kunstenaar zou zowel de tekst en de enscenering als de muziek moeten scheppen. Tot zijn bekendste werken behoren Der Ring des Nibelungen (1853—74), Tristan und Isolde (1859), Die Meistersinger von Nürnberg (1867) en Parsifal (1882). Na Wagner ontstonden in de Duitse opera diverse stromingen:
1. die van de navolging van Wagner (H.Pfitzner);
2. de sprookjesopera (E. Humperdinck);
3. de litterair-muzikale opera (R. Strauss);
4. het veristische muziekdrama (E.d’Albert);
5. de impressionistische opera (F.Schreker).

De nationale stromingen in de 19e en 20e eeuw blijken m.n. in het muziekdrama van Rusland (P. Tsjaikovski, M.Moessorgski, S.Prokofjev), Tsjechoslowakije (B.Smetana), Spanje (M.de Falla), Hongarije (B.Bartók) en Engeland (B.Britten). Het succes van Brittens opera’s (Peter Grimes, 1945 en A midsummer night’s dream, 1960) beïnvloedde vele Engelse componisten, onder wie R.R.Bennett (The mines of sulphur, 1963).

In de 20e eeuw onderging de opera expressionistische, realistische en psychoanalytische invloeden, wat leidde tot een vernieuwde verhouding tussen tekst, muziek en actie. Voorbeelden hiervan zijn werken van A.Berg (Wozzeck, 1921), K.Weill (Dreigroschenoper, 1928), P.Hindemith (Mathisder Maler, 1935), I.Stravinski (The rake’s progress, 1951), H.W.Henze (Der junge Lord, 1964) en C. Orff (Prometheus, 1973).

In de VS ontstond in de 20e eeuw een nieuwe opvatting over opera. De componisten trachtten zich te bevrijden van Europese invloeden en tevens hun eigen cultuur in hun muziek tot uiting te brengen (Porgy and Bess, 1935, van G.Gershwin). De grens tussen opera en musical vervaagde (Kiss me Kate, 1948, van C.Porter). Toch bleef de Europese muziektraditie werk van o.a. H.Hanson (Merry mount, 1933) beïnvloeden. In de laatste decennia werd de tendens merkbaar het begrip opera een wijdere betekenis te geven.

Naast de op traditionele wijze opgezette muziekdrama’s ontstonden werken waarin o.a. jazz en rock hun invloed deden gelden (Hair, 1968, van G.MacDermot). Sommige componisten pasten elektronische effecten toe ter uitbreiding van hun muzikale mogelijkheden (Opera, 1970, van L. Berio).

NEDERLAND

De muziekdramatische cultuur begon ca. 1634 met de oprichting van De Amsterdamsche Musijck Kamer door J.H.Krul, die zelf herdersspelen schreef. Van 1679-82 liet D.Strijker (Italiaanse) opera’s te Amsterdam opvoeren. In 1781 werd te Amsterdam het Collége Dramatique et Lyrique opgericht. Sinds de 17e eeuw bezat ’s-Gravenhage een Franse opera, en sinds 1714 waren er zelfs twee gezelschappen. Te Utrecht werden sinds 1712 door buitenlandse groepen en door de Haagse gezelschappen muziekdrama’s vertoond.

In 1830 werd te Amsterdam een Franse opera gesticht, die vanaf 1835 werd geleid door de Belg. componist C.Hanssens. Sinds 1841 kwamen er telkens voor korte tijd Italiaanse gezelschappen, in 1849 kwam de Hoogduitse Opera. Ook kwamen er enkele Ned. werken tot stand o.a. Saffo (1834) van J.van Bree op tekst van J.van Lennep. Andere Ned. componisten voor muziektoneel waren A.ten Cate, L.Dahmen en H.Dahmen. In 1860 vestigde zich een Duitse Opera te Rotterdam die ook te Amsterdam optrad.

In 1884 werd de Wagner-Vereniging opgericht, die werken uit het wereldrepertoire vertoonde. Van 1897-1940 bestond de Italiaanse Opera te ’s-Gravenhage. De in 1894 opgerichte Ned. Opera werd in 1919 Nationale Opera genoemd, in 1924 de Coöperatie, na 1946 de Ned. Opera en in 1964 de Ned. Operastichting.

Deze stichting heeft een eigen opleiding voor Ned. vocalisten. Koor-, orkesten balletwerk worden niet door eigen krachten uitgevoerd. Ook het gezelschap Forum brengt opera’s uit. Ned. 20e-eeuwse componisten zijn: J.Röntgen, J.Wagenaar, A.Diepenbrock, W.Landré, I.Lilliën, W.Pijper, G.Landré, K.Kuiler, H.Andriessen, J. Mul, S.Dresden, H.Badings, A.de Leeuw, M.Monnikendam en P.Schat.

BELGIË

In de Zuidelijke Nederlanden waren de ballets a entrées (naar Italiaans voorbeeld) het begin van het muziektoneel. De eerste opera was Ulisse all’isola di Circe (1650) van G.Zamponi, kamermuziekmeester van aartshertog Leopold Willem te Brussel. In Brussel werd in 1681 de Académie de Musique, het eerste operatheater opgericht. Luik kreeg in 1740 een eigen operagebouw. In de 19e eeuw bloeide de opera.

Componisten waren o.a. F. J.Fétis, A.Grissar, F.Gevaert, J.Mertens en P.Benoit. Een aparte plaats nam de Frans georiënteerde C.Franck in. Te Antwerpen stichtte Benoit het Ned. Lyrisch Toneel (1890).

Eveneens belangrijke componisten waren o.a. E.Tinei, P.Gilson, J.Blockx, A.de Boeck, L.Mortelmans, J.van der Meulen, F. Rasse, C.Brengier, F.Alpaerts, V.Vreuls, A.Dupuis, A.Marsick, E.Verheyden, A.Meulemans, L. Jongen, R.Herberigs, M.Schoemaker, F.Goeyens, R.Veremans, J.Absil, M.Poot, W.Pelemans, G. Brenta, L.de Meester, J.Maes en D.Sternefeld. België telt vier operaorganisaties: Nationale Opera (Brussel), Koninklijke Vlaamse Opera (Antwerpen), Koninklijke Opera (Gent), Opéra de Wallonië (Luik).

LITT. S.A.M.Bottenheim, De opera in Nederland (1946); R.Wangermée, La musique Belge contemporaine (1959); D.J.Grout, A short history of opera (1960); K.Pahlen, Oper der Welt (1963); J.Elsendoorn, Vier eeuwen opera (1967); W.Dean, Handel and the opera seria (1970); C.Dahlhaus, R. Wagners Musikdramen (1971); W.Mann, The operas of Mozart (1977).