Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

openluchtmuseum

betekenis & definitie

o. (-s, -musea), plaats waar in de open lucht een verzameling cultuurobjecten van het platteland bewaard wordt.

De bekendste vorm van openluchtmuseum is de verzameling gebouwen uit verschillende eeuwen of van een bepaalde periode uit een bepaald land, die in de openlucht tentoongesteld wordt. Deze gebouwen uit de stadscultuur of uit de boerencultuur zijn zoveel mogelijk opgesteld in aanpassing aan het landschap, gemeubileerd en voorzien van passende voorwerpen. Het eerste openluchtmuseum werd in 1891 door Hazelius ingericht op het bergplateau Skansen te Stockholm.

In Nederland bestaat sinds 1918 het Rijksmuseum voor Volkskunde op het landgoed de Waterberg te Arnhem, 44 ha groot. Iedere provincie kreeg hier haar eigen stuk grond. In het museum is tevens een klederdrachtencollectie ondergebracht. Verder zijn er regionale openluchtmusea o.a. te Schoonoord (gemeente Sleen) en Zaanstad (de Zaanse Schans), en bezit het Zuiderzeemuseum te Enkhuizen een Buitenmuseum.

In België omvat het Provinciaal Domein Bokrijk (gemeente Genk) in Limburg sinds 1958 het 80 ha grote Vlaams Openluchtmuseum, dat tot het ‘dorpstype’ behoort: de museumobjecten staan niet afzonderlijk opgesteld in een park, maar zijn gegroepeerd in de vorm van een dorp of gehucht. Niet alleen gebouwen zijn de stoffering van een openluchtmuseum. Ook voorwerpen van beeldende kunst kunnen tentoongesteld worden. Zo bezit Antwerpen in het park Middelheim het enige Belg. openluchtmuseum voor beeldhouwkunst. In Nederland ligt bij het Kröller-Müllermuseum op de Hoge Veluwe een beeldentuin.

In verschillende provincies zijn de laatste decennia boerderijen of groepen van gerestaureerde of gereconstrueerde gebouwen voor het publiek geopend, die men in zekere zin ook als een openluchtmuseum kan beschouwen.

LITT. J.Weyns, Bokrijk, tuin van de Vlaamse volkscultuur (1961); A.J.Bernet Kempers, Vijftig jaar Ned. openluchtmuseum (1962).

< >