v.,
1. het ontdoen van kalk;
2. (lederbewerking) het verwijderen van kalk uit een huid;
3. het dalen van het koolzure-kalkgehalte van de grond.
Ontkalking kan bij de bodemvorming worden onderscheiden in: ontkalking tijdens de opslibbing, ontkalking tijdens de rijping en ontkalking na de bedijking en het in cultuur nemen van de grond. Ontkalking in de eerste fase treedt op bij een langzame opslibbing in een sterk begroeid milieu. Door afbraak van organische stof ontstaan organische zuren en kooldioxide (CO2), dat met water koolzuur vormt, waardoor calciumcarbonaat (CaCO3) in oplossing gaat. Wordt deze vorm van ontkalking niet gecompenseerd door voldoende aanvoer van kalkrijk vers slib, dan ontstaan kalkloze gronden, waarvan knikgronden (knik) en komgronden voorbeelden zijn. Tijdens de rijping treedt oxidatie van de oorspronkelijke gereduceerde grond op, waarbij sulfiden worden omgezet in zwavelzuur. Bij een overmaat aan zwavelverbindingen ontstaat katteklei, bij een overmaat aan calciumcarbonaat blijft de grond kalkrijk. Na de rijping gaat de ontkalking voort, maar in een aanmerkelijk langzamer tempo; dat tempo wordt dan geheel beheerst door de kooldioxideproduktie bij de afbraak van de organische stof, afkomstig van de geteelde gewassen, en de hoeveelheid neerslag.