plantengeslacht uit de familie Fagaceae, met ca. 45 soorten bomen of heesters, die op het zuidelijk halfrond inheems en in veel opzichten de tegenvoeters van de inheemse beuk zijn (Fagus). In tegenstelling met de beuk, evenwel, staan 1—3 mannelijke bloemen bijeen (beuk: vele), de bladeren vallen vaak niet af en het napje (cupula) is met schubben bezet (niet met priemvormige warrige uitsteeksels).
De vrucht is een achenium (ook wel nootje genoemd). Verreweg de meeste soorten in zuidelijk Zuid-Amerika; ook talrijke soorten in gebergten op Irian Jaya. In de Benelux als sierheester hoe langer meer aangeplant Nothofagus antartica (afkomstig uit Patagonië), met kleine blaadjes en sterk naar balsem geurende, kleverige takjes.