(nitreerde, heeft genitreerd),
1. (chemie) het invoeren van nitrogroepen (—NO2) in een stof;
2. (metallurgie) (germ.) harding aan de oppervlakte van staal door verhitting met droog ammoniakgas, waarbij aan het oppervlak ijzernitride wordt gevormd.
CHEMIE
Het nitreren is een zeer belangrijke bewerking uit de organische synthese, vooral voor die van kleuren springstoffen. Bij het nitreren wordt meestal een waterstofatoom vervangen door een nitrogroep (—NO2); soms wordt een salpeterzure ester gevormd, zoals bij nitroglycerine. Men gebruikt bij het nitreren een mengsel van salpeterzuur en sterk zwavelzuur, het zgn. nitreerzuur. De samenstelling van het mengsel hangt af van de reactie waarvoor het wordt gebruikt. Het zwavelzuur dient om het aanwezige water te binden zodat het salpeterzuur niet kan ioniseren in H+ en NO3-, maar in NO2+ en OH-.
Het NO2+-deeltje is het eigenlijke reagens. Veel gebruikte uitgangsstoffen zijn benzeen, tolueen en fenol.
METALLURGIE
Nitreren geschiedt door staal in een ammoniakatmosfeer te gloeien bij 500 °C, waardoor aan het oppervlak een zeer harde en slijtvaste, ijzernitriden bevattende laag ontstaat, terwijl de kern van het werkstuk taai blijft. Cementatienitratie in mengsels lichtgas en ammoniak noemt men ook carbonitratie. Zie cementeren.