[Gr. Assyrisch Ninoea], de hoofdstad van het Assyrische rijk tijdens de 7e eeuw v.C., gelegen tegenover Mosoel aan de Tigris.
De oudste bewoningslagen dateren uit ca.5000 v.C. Naar het karakteristieke aardewerk uit ca.3000 v.C. wordt deze fase van de Noordmesopotamische cultuur Ninive V genoemd. De stad is pas in de loop van het 2e millennium v.C. deel gaan uitmaken van het Assyrische rijk. Rond 2000 v.C. was ze nog zelfstandig onder een vorst met een Hoerritische naam. De invloed van Zuid-Mesopotamië was reeds ca.3000 v.C. groot, zoals blijkt uit vondsten uit de Akkadtijd in het archaïsche Isjtarheiligdom. Isjtar van Ninive bleef een belangrijke godin en haar tempel werd door vele koningen gerestaureerd. De stad was aanvankelijk een regionaal Assyrisch bestuurscentrum en werd door koning Sanherib (705 v.C.—681 v.C.) op grootse wijze tot hoofdstad omgebouwd. Ninive werd in 612 v.C. door de Meden en Babyloniërs verwoest.In 1842 begon P.E.Botta een reeks opgravingen, m.n. in Qoejoendik, een stadsgedeelte waar zich de belangrijkste tempels en paleizen bevonden.
A.H. Layard ontdekte er het paleis van Sanherib en een deel van Assoerbanipals beroemde bibliotheek van spijkerschrifttabletten (1849).
In 1852 vond H.Rassam hiervan nog een gedeelte. Bovendien vond hij het paleis van Assoerbanipal, waarvan de sculpturen zich nu in het British Museum te Londen bevinden. Ook G.Smith (1873—74 en 1876), L.W.King (1903) en R.Campbell Thompson (1927—1932) verrichtten opgravingen. Van de benedenstad is nog weinig onderzocht, al is de ligging van muren en poorten bekend. De Iraakse Oudheidkundige Dienst verricht sinds 1967 weer archeologisch onderzoek en voert restauratiewerkzaamheden uit. Een goed overzicht van de geschiedenis van de stad is door de vele, over vele jaren verspreide en niet steeds goed gedocumenteerde onderzoekingen moeilijk te verkrijgen.
LITT: A.H.Layard, Nineveh anditsremains (2dln. 1950); A.Parrot, Ninive et l’Ancien Testament (3e dr. 1970); S.Lloyd, The archaeology of Mesopotamia (1978).