m. (-len), Crocodylus niloticus, een krokodil uit stromende en stilstaande wateren van Afrika ten zuiden van de Sahara.
De nijlkrokodil kan een lengte tot 6 m bereiken en is zwaargepantserd met hoornen beenplaten. Zijn kleur is donkergroen tot bruin, zodat hij tussen planten aan de oever vrijwel onzichtbaar is. De kaken dragen geweldige tanden. De nijlkrokodil voedt zich als jong dier met insekten en kikkers; naarmate het dier ouder wordt, neemt het bestanddeel aan vis en aan zoogdieren in het menu toe. Volwassen dieren zijn in staat grote zoogdieren als antilopen en buffels te doden; in sommige streken is hij ook voor de mens gevaarlijk. De poten zijn kort, maar hij kan snel lopen.
Het wijfje legt jaarlijks 40-90 eieren in een nest dat in zandige bodem gegraven wordt. Zij houdt daarbij de wacht tot de eieren uitkomen. Op het kwaken van de jongen reageert zij door het nest te openen, waarna de jongen in de bek naar het water gedragen worden. Ook in het water beschermt zij ze nog enige tijd. Van de huid wordt leer gemaakt, het vlees en vet worden gegeten, en uit klieren aan keel en achterlijf wordt een naar muskus riekende stof gewonnen. Als gevolg van deze activiteiten van de mens zijn de aantallen overal sterk teruggelopen, met negatief effect op de visstand.