(het accent wisselt), m. (-s), handelspaspoort voor over zee te vervoeren goederen, waarvan de verscheping in oorlogstijd van de ene neutrale haven naar de andere is goedgekeurd door de consulaire vertegenwoordigers van een oorlogvoerende mogendheid.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog heeft de Britse regering het gebruik van de navicert ingevoerd als middel om bij de blokkade van de Centrale Mogendheden de contrabandecontrole te vereenvoudigen. De door navicert gedekte goederen en ladingen zouden nl. begunstiging genieten en zo min mogelijk vertraging ondervinden aan de Engelse contrabandecontrolebases. Opnieuw is Engeland in de Tweede Wereldoorlog dit middel met gelijk doel en op overeenkomstige wijze tegen het Duitse Rijk gaan toepassen vanaf 1.12.1939, aanvankelijk met vrij wijde strekking voor Amerikaanse goederen die bestemd waren voor Westen Noord-Europa, later uitgebreid, daarna weer ingekrompen. Op 1.8.1940 is de maatregel van toepassing verklaard op alle verschepingen naar Europese havens, enige eilanden in de Atlantische Oceaan en de havens van Spaans Marokko en Tanger. Ter vereenvoudiging van het gebruik van navicerts consigneerde men veelal de door navicert gedekte goederen aan een tot dat doel in sommige neutrale landen ingesteld officieel of semi-officieel orgaan. Tegenover de Engelse opvatting, als zou de invoering van de navicert strekken ten behoeve van de bona-fide handel tussen onzijdige landen, stelt de tegenpartij, dat het gebruik van de navicert in strijd is met het geldende oorlogsrecht: dit kent immers slechts directe contrabandecontrole in volle zee, dus niet reeds tevoren in de haven van vertrek.
Bovendien vormt dit vooronderzoek zowel als het gebruik van de navicert zelf een ernstige inbreuk op de volkenrechtelijke verplichtingen der neutralen. Dezen beriepen zich hiertegenover echter op het gedwongen karakter der instelling, waardoor zij zich er niet aan konden onttrekken.
LITT. H.Ritchie, The navicert System during the World war (1938); R.Stödter, Handelskontrolle im Seekrieg (1940).