Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

membraan

betekenis & definitie

[Lat. membrana, huid], v./m./o. (-branen),

1. vliesje, dat cellen of deeltjes in cellen, zoals de kern, mitochondriën enz. omgeeft;
2. trilplaat voor het produceren of opvangen van geluidsgolven; in een luidspreker e.d.

Membranen zijn opgebouwd uit vetachtige stoffen zoals fosfolipiden en cholesterol en uit eiwitten en suikers. Door selectief sommige stoffen door te laten of te transporteren en andere tegen te houden, schept de membraan de mogelijkheid voor het bestaan van verschillende omstandigheden binnen en buiten de cel of de deeltjes die door membranen worden omringd. B.v. in het bloedplasma is de concentratie van natriumionen hoog en die van kaliumionen laag, binnen de celmembraan van rode bloedlichaampjes en andere cellen is dit juist omgekeerd. Er zijn reeds verschillende modellen voor membraanstructuren voorgesteld, maar het fluidmosaic model van Singer en Nicolson (1972) geldt als het meest waarschijnlijke voor de meeste biologische membranen. Het gaat uit van een vloeibarekristallijne dubbellaag van fosfolipiden, waarin globulaire eiwitten geheel of gedeeltelijk binnendringen, waardoor een soort mozaïekachtige structuur ontstaat. Door de celmembraan wordt een ondoordringbare barrière geschapen voor de meeste polaire stoffen.

Dit heeft tot voordeel dat belangrijke celmetabolieten niet zonder meer door diffusie kunnen verdwijnen. Het nadeel is dat belangrijke stoffen als glucose en aminozuren, die de cel nodig heeft, niet zonder meer de celmembraan kunnen passeren. Hiertoe zijn transportmechanismen aanwezig (actief transport). De membraan van celorganellen zorgt ervoor dat de cel in compartimenten wordt verdeeld met ieder een eigen functie. Hierdoor kunnen verschillende processen gereguleerd verlopen, stofwisseling, transport, permeabel.