m., (ook: lactose), een disaccharide, opgebouwd uit de enkelvoudige suikers glucose en galactose.
Melksuiker (C12H22O11) komt in onopgeloste toestand voor in melk en geeft daaraan een zoetachtige smaak. Koemelk bevat 4,4—4,8 % melksuiker. Melksuiker kristalliseert met één molecule water in grote harde kristallen. Het wordt hydrolitisch gesplitst door het enzym lactase, waarbij de enkelvoudige suikers ontstaan.
De melksuiker speelt een belangrijke rol bij de verzuring van melk, melken zuivelprodukten, waarbij langs microbiële weg behalve melkzuur aromastoffen ontstaan, die kenmerkend zijn voor het betreffende produkt. Als grondstof voor de bereiding van melksuiker dient wei die bij de kaasbereiding overblijft. Bij de bereiding wordt de wei eerst gecentrifugeerd voor de verwijdering van het vet, daarna verhit en gefiltreerd voor de verwijdering van het eiwit. Dan wordt de wei ingedikt om de melksuiker te laten uitkristalliseren.
Melksuiker wordt veel gebruikt als drager in geneesmiddelen, voorts in babyvoeding speciaal met het oog op de spijsvertering en verder in vele produkten van de voedingsmiddelenindustrie, vanwege de minder zoete smaak in vergelijking met riet-of bietsuiker.