m.,
licht, schijnsel van de maan: bij maneschijn; plaats waar of tijd dat de maan schijnt: in de maneschijn wandelen; (zegsw.) (het is er) rozegeur en maneschijn, alles is even voortreffelijk, m.n. in toepassing op het geluk van de wittebroodsweken; het is in de maneschijn gebakken, van een pannekoek, b.v. die zeer bleek ziet; zijn kennis is maar maneschijn, is ontleend; (scherts.) heb je zijn maneschijn al gezien?, heb je al gezien dat hij kaalhoofdig is?