m. (-en), (ook: lijnzaadkoek) veevoeder, dat ontstaat als bijprodukt bij het winnen van olie uit lijnzaad.
Lijnkoek wordt in de vorm van koek, schilfers en schroot geproduceerd. Al naar gelang de methode van oliewinning bedraagt het vetgehalte 2,5-19 %. Door de aanwezigheid van slijmachtige stoffen in de zaadhuid heeft lijnkoek een gunstige diëtische werking. Het is een gezond voeder, dat zonder beperking aan alle landbouwhuisdieren kan worden vervoederd, en dat graag door de dieren wordt gegeten. De kleur varieert van grauw tot violet en rood. Vóórdat andere goedkopere eiwitrijke koeksoorten beschikbaar waren, werd lijnkoek op grote schaal aan melkvee en jongvee en soms ook aan mestvee vervoederd.
Nog geven verschillende houders van melkvee er de voorkeur aan. Voederwaarde: koek zw 69, VRE 29 %, EW 1,00; schroot zw 58, VRE 29 %, EW 0,88.