o. (-en), woordsoort die uitsluitend met een zn. of zelfstandig gebruikt bn. verbonden wordt.
Lidwoorden komen in sommige maar lang niet in alle talen voor, b.v. in het Ned.: de, een, het, in het Frans: le, la, du. Zij kenmerken zich door een syntactische verbindbaarheid met zelfstandige naamwoorden (de man, een vrouw, het kind, du blé). Ook bijvoeglijke naamwoorden, telwoorden en sommige werkwoordvormen kunnen soms met lidwoorden verbonden worden (Ned.: de zwarte, de drie, de gehangene). De woordgroepen die zo ontstaan, vertonen dan duidelijk overeenkomst met de groep lidwoord-zelfstandig naamwoord. Zo vertoont de groep de drie de eigenschap dat door uiteenplaatsing een bijvoeglijk naamwoord tot deze groep kan toetreden, een eigenschap die ook de groep lidwoord-zelfstandig naamwoord bezit (b.v. de grote drie; de grote man).
De semantische waarde van een lidwoord is niet in iedere taal gelijk. In het Ned. is de waarde van de lidwoorden de en het die van bekendstelling. Dat wil zeggen, dat een spreker van de zin: ik heb de auto maar even gewassen aanneemt dat de hoorder weet naar welke auto hij verwijst.