Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

Libanon

betekenis & definitie

(al Djoemhoeriya al-Loebnaniya), republiek in Zuidwest-Azië, begrensd door Syrië, Israël en de Middellandse Zee, 10230 km2, 3 mln. inw. Hoofdstad: Beiroet.

FYSISCHE GESTELDHEID

RELIËF EN AFWATERING

Libanon bestaat m.n. uit twee parallel lopende bergruggen, het Libanon Gebergte en de Antilibanon, van elkaar gescheiden door de brede vlakte El Beka. Het Libanon Gebergte is een kalkachtig, ruig gebergte met pieken tot 3083 m; m.n. boven de 1600 m (de Djoerd) treft men karstverschijnselen aan. Het gebergte rijst steil vanaf een smalle kustvlakte omhoog met in het noorden (vlakte van Akkar) en zuiden een meer geleidelijke stijging via een serie bergruggen. De Antilibanon vormt een obstakel voor de oost—westverbinding. Het is een kaal, kalkachtig bergland van gemiddeld 2100 m en daalt steil in de El Beka af. In het zuiden ligt de Hermon (2814 m).

De El Beka is ca. 112 km lang en 26 km breed. Het noorden wordt van het zuiden gescheiden door een waterscheiding (op 1080 m ) tussen de Orontes en de Litani. Het hoofddal wordt in het zuiden afgesloten door de kalkrug Djebel-el-Arabi. In het uiterste zuiden vindt de afwatering plaats via de Hasbani, die de Jordaan voedt.

KLIMAAT

Het klimaat is ‘s zomers warm met aan de kust een zeer hoge relatieve vochtigheid. In juli is de gemiddelde maximumtemperatuur in Beiroet 30,5°C. In de periode mei-okt. valt nauwelijks neerslag (Beiroet 517 mm/jaar). El Beka en de Antilibanon liggen in de regenschaduw van het Libanon Gebergte. De sneeuwval kan ‘s winters in het gebergte aanzienlijk zijn. FLORA. De vegetatie bestaat uit struikgewas, verspreide parasoldennen en op enkele hoogten ceders.

BEVOLKING

ALGEMEEN

De bevolkingsaanwas wordt op 2,3 % gesteld (met een hoger cijfer bij de islamieten dan bij de christenen). De dichtheid is met 268 inw./km2 hoog. Ca. 40 % woont in steden, waarvan de voornaamste zijn: Beiroet (750000 inw.), Tripoli (175 000 inw.) en Zahlé, Saida, Tyre, Baalbek. Traditioneel is Libanon een belangrijk land van emigratie; anderzijds is het een opvangland van Palestijnse vluchtelingen (ca. 450000).

GODSDIENST

De bevolking, die hoofdzakelijk uit Arabieren bestaat (minderheidsgroepen van Armeniërs, Turken, Europeanen), bestaat voor het grootste deel (ruim 60 %) uit islamieten en voor het overige uit christenen. Religie is veelal de basis van de sociale (en economische) verbintenissen. De overheid erkent officieel 17 religieuze gemeenschappen, waarvan die van de maronieten de grootste is (25-30 %); andere christelijke gemeenschappen: Grieks-Orthodox (ca. 10 %), Grieks-Katholiek, Armeens. De grootste islamitische denominatie is de soennietische (20-25 %), daarna de sjiitische (18-20 °/o) en de Droezen (6 %). TAAL. De landstaal is Arabisch; Frans is ook in gebruik.

COMMUNICATIE

De Libanese pers is zeer veelzijdig, er zijn 40 dagbladen voor de verschillende bevolkingsgroepen. Er is persvrijheid, maar de minister van Binnenlandse Zaken is de eerste verantwoordelijke. Het radiostation zendt in verschillende talen uit. Het in 1959 opgerichte Libanese televisiestation verzorgt uitzendingen in het Arabisch, Frans en Engels.

ECONOMIE

De in 1975 uitgebroken burgeroorlog heeft de economie in Libanon geheel ontwricht. De positie die Libanon innam als centrum van financiën, regionale handel en van toerisme heeft grote schade opgelopen, terwijl deze drie functies aanzienlijk belangrijker waren dan de landbouw en de industrie. Door de duur van de burgeroorlog en de destructie van Beiroet hebben centra buiten Libanon deze functies overgenomen.

LANDBOUW

Ca. 47 % van de beroepsbevolking werkt in de landbouw, die ernstig verwaarloosd is. Van het land wordt 38 % als cultuurgrond gebruikt, waarvan 20 % wordt geïrrigeerd. El Beka is door het uitblijven van irrigatie voor bebouwing steeds minder geschikt geworden. Van de granen die worden verbouwd langs de rivieren Orontes en Litani zijn alleen tarwe en gerst van enig belang. De produktie kan echter niet in eigen behoefte voorzien. De produktie van fruit, m.n. citrus (langs de kust), is groot.

In het oosten en zuiden liggen tabaksvelden. Hennep wordt verbouwd, ondanks dat dit verboden is. Hij wordt echter op grote schaal naar het buitenland doorverkocht.

VEETEELT

De veeteelt is van geringe betekenis, maar de veeteeltprodukten zijn van uitstekende exportkwaliteit. Het aantal kippen neemt jaarlijks sterk toe.

BOSBOUW

Door erosie en roofbouw is het bosareaal (9,5 % van het land) veel kleiner geworden. Van de vroeger zo uitgestrekte cederwouden zijn nu nog maar kleine gedeelten over.

MIJNBOUW

Hoewel Libanon zelf geen olie produceert, trekt het profijt van de royalties van de oliepijpleidingen van Kirkoek naar Tripoli en van de Saoedi-Arabische olievelden naar Saida (Sidon). De bodem bevat ijzererts, maar de exploitatie hiervan zou te veel geld vragen.

ENERGIE

De energiecrisis van 1973 dreef de olieprijzen ook in Libanon snel op, maar de regering wist olie tegen lage prijzen uit Irak in te voeren. De produktie van elektriciteit neemt jaarlijks toe. In 1972 werd begonnen met de levering van elektrische energie aan Syrië.

INDUSTRIE

Vóór de burgeroorlog maakte in Libanon de industrie een gunstige ontwikkeling door. De olieraffinage, de voedingsmiddelen- en textielnijverheid en de houten meubelindustrie namen een belangrijke plaats in, terwijl andere industrieën in opkomst waren. Bij Tripoli en Saida staan twee olieraffinaderijen, tot de bouw van een derde is besloten. De voedingsmiddelen- en textielindustrie droegen vóór 1975 ca. 45 % in de totale nijverheid bij, de houten meubelindustrie 30 %. De bouwnijverheid bevond zich in stijgende lijn en in verband daarmee ook de cementproduktie. Bij Siblin is een cementfabriek in aanbouw.

In 1971 werd voor de ontwikkeling van industrie en toerisme een nationale bank opgericht, waarvan de resultaten door

HANDEL

De handelsbalans is steeds negatief. Libanon moet veel invoeren door zijn gebrek aan grondstoffen en de te kleine produktiviteit van de landbouwsector. De doorvoerhandel naar Syrië, Jordanië, Irak en Saoedi-Arabië maakt een gedeelte van het tekort op de handelsbalans weer goed. Uitgevoerd worden fruit en groenten, veeteeltprodukten, voertuigen, geraffineerde olie en textiel. De belangrijkste exportpartners zijn Saoedi-Arabië, Koeweit en Syrië. De importen komen m.n. uit de VS, de BRD, Frankrijk en Groot-Brittannië.

VERKEER

Er zijn goede wegen in Libanon (7100 km, waarvan 2000 km autoweg). De oudste spoorweg, ten dele een tandradbaan, verbindt Beiroet over de bergen met Homs-Harna-Aleppo. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd een tweede spoorlijn aangelegd van Ras Nakoera (noordgrens van Israël) via Beiroet naar Tripoli, waar verbinding is met de Tripoli-Homs-Aleppolijn. Er loopt tevens een spoorlijn van Beiroet naar Rijak. Beiroet heeft de meest gebruikte luchthaven van Libanon. Verder heeft Beiroet een drukke haven, maar deze is niet aangepast aan het intensiever geworden scheepsverkeer.

TOERISME

Libanon was dankzij het milde klimaat, de prachtige bergen en stranden, oudheden en goede verbindingen het toeristenland bij uitstek in het Midden-Oosten. Door de burgeroorlog is het toeristenverkeer tot stilstand gekomen.

STAATSINRICHTING

BESTUUR. Op 23.5.1926 werd de eerste Libanese grondwet afgekondigd. Deze is, na herhaalde wijzigingen, nog steeds van kracht. Daarnaast is een gentlemen’s agreement van 1943, dat op grond van de in 1932 gehouden volkstelling een politiek evenwicht tussen de belangrijkste godsdienstige groepen beoogde, van belang. Krachtens deze overeenkomst worden kamerzetels en openbare ambten in de verhouding zes tegen vijf verdeeld over christenen en islamieten. Van islamitische zijde heerste hiertegen verzet.

De uitvoerende macht berust bij de president (gekozen door het Huis van Afgevaardigden, twee derde meerderheid vereist), bijgestaan door het kabinet. De wetgevende macht berust bij een éénkamerparlement (99 leden, gekozen door alle staatsburgers boven 21 jaar). RECHTSPRAAK. Deze is gebaseerd op negen verschillende wetboeken. Er zijn 56 rechtbanken met één rechter, elf hoven van appèl en vier hoven van cassatie.

MUNT

Munteenheid is het Libanese pond. Op 30. 5.1978 was de koers: 1£L = f0,67 = BF10.

ONDERWIJS

Het onderwijs is goed ontwikkeld en is voor een belangrijk deel in particuliere handen. Het percentage analfabeten is het laagste in de gehele Arabische wereld. Beiroet heeft vier universiteiten, de AUB (American University of Beirut), de Saint Joseph (Frans georiënteerd), de Libanese en de Arabische universiteit.

DEFENSIE

Sinds mei 1974 is er in Libanon een 18 maanden durende dienstplicht. Het leger, 14000 man sterk, bestaat uit 1 tankbrigade en 15 bataljons. De marine telt 250 manschappen en 9 schepen. De luchtmacht is vertegenwoordigd met 1000 man en 18 gevechtsvliegtuigen. De paramilitaire krachten bestaan uit 5000 man gendarmerie. Door de grote verscheidenheid aan religieuze bevolkingsgroepen, die steeds vijandiger tegenover elkaar kwamen te staan, en door de aanwezigheid van Palestijnse vluchtelingenkampen, zijn volksmilities ontstaan die, soms door buitenlandse hulp, over veel wapens beschikken. M.n. de falangisten van de maronitische christenen en de Palestijnen zijn sterk vertegenwoordigd.

LITT. H.Lechleitner, Die Rolle des Staates in der wirtschaftlichen und sozialen Entwicklung Libanons (1972); P.Beaumont, G.H.Blake en J.M. Wagstaff, The Middle East (1976); P.G.N.Peppelenbosch en E.Teune, De wereld der Arabieren (2e dr. 1976).

GESCHIEDENIS

Libanon was in de oudheid bakermat van het zeevaardersvolk van de Feniciërs (Fenicië). Daarna maakte Libanon resp. deel uit van Perzië, het rijk van Alexander de Grote, het rijk van de Seleukiden en het Romeinse Rijk. Vervolgens werd het een toevluchtsoord van vervolgde Byzantijnse sektariërs, de monotheleten, waaruit later het maronitische christendom (maronieten) zou voortkomen. Sinds de 7e eeuw behoorde Libanon tot Arabische rijken. De godsdienstige verscheidenheid van de bevolking nam toen sterk toe. Naast de sekte van de Droezen kwamen er de sjiieten en de soennieten, ontstaan door een schisma in de islam.

In de 16e eeuw (1516— 17) werd Libanon veroverd door het Osmaanse Rijk; de heerschappij van de Ottomanen bleef bijna ononderbroken bestaan tot in de Eerste Wereldoorlog. In de loop van de tijd ontstond vooral tussen de Droezen en de maronieten een verbitterde vijandschap. De verdeeldheid onder de bevolking werd door de Ottomanen aangemoedigd, zodat het nooit tot een gezamenlijke opstand tegen deze heersers kwam. Zelfs binnen de verschillende godsdiensten en sekten ontstond strijd.

In 1860 ontketenden de Droezen een moordcampagne tegen de christenen, waartegen de Turken niets deden. Het Westen, m.n. Frankrijk, kwam tussenbeide en Libanon genoot sinds 1864 een autonome status. Onder de bescherming van de Fransen kregen de christenen het steeds beter in materieel en intellectueel opzicht. Zij hadden een groot aandeel in de herleving van de Arabische litteratuur en het Arabisch nationalisme, hoewel in die gezindheid later verandering kwam.

Na de Eerste Wereldoorlog kwam Libanon onder Frans protectoraat. In 1926 maakten de Fransen er binnen de Syrische federatie een afzonderlijke republiek van. De volkstelling van 1932 toonde aan dat de christenen in de meerderheid waren. Tijdens de Tweede Wereldoorlog, in 1941, veroverden de Britten en vrije Fransen Libanon op de pro-Duitse Franse autoriteiten. In 1943 werd door het formeel onafhankelijke Libanon het Nationaal Pact gesloten tussen de verschillende religies en sekten. Dit pact hield in dat alle groeperingen evenredig vertegenwoordigd zouden zijn op grond van de volkstelling, dat de maronieten Libanon zuiver als een Arabische staat zouden beschouwen en dat de soennieten hun panarabisch streven ten aanzien van Libanon zouden opgeven.

In 1946 werd door de terugtrekking van de Franse troepen de onafhankelijkheid volledig verwerkelijkt. De jaren na 1946 hebben zich gekenmerkt door verdeeldheid en strijd. Onder invloed van het Arabisch nationalisme van Syrië wilden vooral de soennieten, die na de verdeling bij het overwegend christelijke Libanon waren gevoegd, in een grotere Arabische eenheid worden opgenomen. De maronitische christenen wilden een aparte Libanese staat houden. De regering stelde zich neutraal en zelfs terughoudend tegen de panarabische beweging op, wat ook verband hield met de westerse invloed in Libanon, waar zich een toenemend aantal westerse oliemaatschappijen vestigde. Toen de Eisenhowerdoctrine door Libanon werd aanvaard (financiële, economische en militaire hulp om het communisme in het Midden-Oosten te beteugelen), werd dit vooral door niet-christelijke Libanezen gezien als verraad ten opzichte van de Arabische wereld.

Tegelijkertijd speelde de kwestie van de religieuze tegenstellingen, die uitmondde in sociale tegenstellingen. Toen de getalsverhouding van islamieten, christenen en Droezen een verschuiving leek te hebben ondergaan (sinds 1932), werd door de islamieten een nieuwe volkstelling geëist, die echter niet werd gehouden. De christenen hadden zich een gevestigde positie verworven in de handel en de administratieve sector, terwijl de islamieten arme boeren en arbeiders waren. De laatsten deelden de armoede van de Palestijnse vluchtelingen in de krottenwijken rond het rijke christencentrum Beiroet. De zelfbeschermende maatregelen van de christenen waren mede de oorzaak van de burgeroorlog in 1958, waarbij ook andere landen betrokken raakten. De rust werd hersteld toen in de nieuwe regering evenveel islamieten als christenen werden opgenomen.

Tussen Israël en Libanon ontstonden spanningen door de luchtacties over en weer van Israëlis en Palestijnse Al-Fatahleden. Libanon werd steeds meer de basis van waaruit de Palestijnen de Israëlis bestookten en mikpunt van Israëlische wraakacties. De Palestijnen verwierven sympathie onder de moslims. In 1970 sloten Al-Fatahleider Arafat en premier Karami een akkoord over de rol van de Palestijnen in Libanon. Het verzet tegen de toenemende macht van de Palestijnen bleef echter aanhouden. Het kwam tot een treffen tussen Palestijnen en Libanese legereenheden toen de stijgende onrust over de hoge prijzen en de voor velen slechte levensomstandigheden zich uitten in demonstraties.

De sociale onrust groeide door het verzet van de maronieten tegen de in 1974 aangekondigde regeringsmaatregel die inhield dat ambtenarenbanen ook aan niet-christenen zouden kunnen worden toebedeeld. In 1975 brak opnieuw een burgeroorlog uit. Falangisten (de militie van de maronitische christenen) en Palestijnen, christenen en moslims (gesteund door de Palestijnen) streden uit religieuze overwegingen en vooral om herverdeling van macht en rijkdom. De eerste fase in de oorlog ging vooral om het strijdpunt van de macht die de Palestijnen in Libanon hadden. Later spitste de strijd zich toe op de onrechtvaardige machtsverdeling en werd er ook in de handels- en toeristenwijken van Beiroet gevochten. Door de strategische ligging van Libanon en de toegenomen radicalisering van de Arabische landen was het voor het buitenland van groot belang wie er won.

Syrië, het land met het meeste overwicht op Libanon op economische gronden, was gebaat bij een snelle beëindiging van de oorlog, uit vrees voor Israëlische inmenging. Door Syrische bemiddeling kwam na vele bestanden een akkoord tussen alle strijdende partijen tot stand (febr. 1976), waarin het Nationale Pact van 1943 door een nieuw werd vervangen. Ondanks het verdrag bleven de religieuze tegenstellingen en de Palestijnen een onzekere factor waardoor het beëindigen van de burgeroorlog niet definitief was. Syrische troepen bleven in Libanon gestationeerd uit vrees dat een Palestijnse overheersing Israëlische interventie zou uitlokken. In het zuiden van Libanon handhaafden zich christelijke troepen die Israëlische steun kregen. Op 14.3.1978 trokken Israëlische soldaten Libanon binnen nadat Palestijnen uit dit gebied een aanslag hadden gepleegd op een autobus bij Tel Aviv. Een resolutie van de Veiligheidsraad maart 1978 gelastte de terugtrekking van het Israëlische leger en de inzet van een internationale troepenmacht.

LITT. L.P.Alem, Le Liban (1963); K.S.Salibi, The modern hist. of Lebanon (1965); L.Binder (red.), Politics in Lebanon (1966); C. Rizk, Le régime politique libanais (1966); N.Hachem, Liban: sozioökonomische Grundlagen (1969); C.Biegel, Minderheden in het Midden-Oosten (1972); E.A.Salem, Modernization without revolution: Lebanon’s experience (1973); A.I.Baaklini, Legislative and political development: Lebanon 1842-1972 (1976); M.Ma’oz, Homogenity and pluralism in the Middle East: the case of Lebanon (1976).