[Gr. leukos, wit, haima, bloed], v., een bloedziekte waarbij een kwaadaardige woekering van de witte bloedlichaampjes (leukocyten) optreedt.
De diverse vormen van leukemie kunnen als volgt worden geclassificeerd.
1. Naar het soort bloedlichaampje. Wanneer lymfocytaire cellen in het ziekteproces zijn betrokken, spreekt men van lymfatische leukemie. Zijn de granulocytaire of monocytaire cellen erin betrokken, dan spreekt men van myeloide leukemie. Zijn de jonge voorlopers van de rode bloedcellen erin betrokken, dan spreekt men van erytroleukemie.
2. Naar de snelheid van het verloop van de ziekte zijn te onderscheiden: acute leukemie, die zonder behandeling binnen enkele weken of maanden tot de dood leidt; en chronische leukemie, die meestal pas na vele maanden of zelfs jaren dodelijk is. Een chronische vorm kan plotseling overgaan in een acute vorm.
3. Naar de lokalisatie. Wanneer de woekerende cellen alleen in het beenmerg zijn waar te nemen, spreekt men van een aleukemische leukemie. Zijn er wel abnormale cellen in het bloed, maar in een gering aantal, dan spreekt men van een subleukemische leukemie. Zijn er abnormale cellen in grote hoeveelheden in het bloed te zien, dan spreekt men van echte leukemie. In het algemeen is bij de chronische leukemie het aantal leukocyten in het bloed flink verhoogd, en overheersen de meer rijpe celvormen. Bij de acute leukemie is dit minder vaak het geval. Hier overheersen de jonge, onrijpe celvormen zoals lymfoblasten, myeloblasten, monoblasten en proërytroblasten. De acute lymfatische leukemie wordt vooral bij kinderen en jonge volwassenen gezien; de acute myeloide leukemie en de chronische leukemie vindt men vooral op latere leeftijd.
Vóórkomen en oorzaak. Evenals de arteriosclerose en de verschillende vormen van kanker is de leukemie de laatste decennia in frequentie toegenomen. In de Angelsaksische landen werd begin 20e eeuw ongeveer 1 geval per 100000 inwoners geregistreerd, nu 5-6. Alle rassen, alle leeftijden en beide geslachten worden in ongeveer gelijke mate getroffen. Soms wordt leukemie zelfs al bij de geboorte geconstateerd. De oorzaak is niet met zekerheid bekend. Zeker drie factoren spelen een rol:
1. ioniserende straling;
2. een virus;
3. erfelijke factoren.
Kinderen die vroeger wel bestraald werden met röntgenstralen als therapie bij een vergrote zwezerik, kregen vaker leukemie dan andere kinderen. Bij vrijwel alle dieren blijkt leukemie te worden veroorzaakt door een virus en kan leukemie met een virus worden overgedragen. Het is dus waarschijnlijk dat dit bij de mens ook het geval is, maar dit is nog niet onomstotelijk aangetoond. Bij dieren blijkt verder ook de erfelijke achtergrond een belangrijke rol te spelen bij het ontstaan van leukemie. Bij de mens is dit niet zonder meer duidelijk. Het familiale voorkomen van leukemie wordt een enkele maal gezien.
Bij mongoloïde idiotie is er een toegenomen leukemiefrequentie. Bij acute leukemie vertonen de beenmergcellen vaak afwijkingen in de chromosomen, terwijl er bij de meeste gevallen van chronische myeloide leukemie een kenmerkend defect van het 22e chromosoom wordt gevonden.
Diagnose. De symptomen van leukemie zijn zeer wisselend. In het beginstadium wordt deze ziekte vaak niet direct herkend. De acute leukemie begint vaak met een algemeen onwel bevinden, bloedarmoede, koorts, en een keel- en longontsteking. Door het verlies van normale, volwaardige witte bloedlichaampjes is de weerstand sterk afgenomen (vatbaarheid). Ook kan een versterkte bloedingsneiging op de voorgrond staan met bloedingen in de huid, neusbloedingen, bloedingen in de inwendige organen.
Deze berust dan meestal op een stoornis in de aanmaak van bloedplaatjes in het beenmerg (intrinsieke bloedstolling), dat doorwoekerd is met abnormale cellen (blasten). Ook de bloedarmoede en het tekort aan normale leukocyten berust hierop. Milt, lever en lymfklieren kunnen door blastenophopingen vergroot zijn. Bij de monocytaire leukemie is het tandvlees nogal eens gezwollen en ontstoken, en zijn er vaak ontstekingen bij de anus.
De chronische myeloide leukemie ontstaat geleidelijk. Bloedarmoede en miltvergroting staan vaak op de voorgrond. Op den duur kan het aantal bloedplaatjes dalen, zodat er een bloedingsneiging optreedt. De chronische lymfatische leukemie begint vaak zo sluipend dat er geen klachten zijn. De ziekte wordt nogal eens bij toeval ontdekt. Op den duur kan er een sterke vergroting van lymfklieren en milt optreden.
Meestal is er een lichte bloedarmoede. De diagnose leukemie en de onderverdeling in de verschillende vormen wordt gesteld door microscopisch onderzoek van bloed en beenmerg, soms lymfklierweefsel.
Therapie. De prognose van alle vormen van leukemie, maar vooral van de acute leukemie, is de laatste jaren door toepassing van bestraling, bijnierschorshormonen en celgroeiremmende geneesmiddelen (cytostatica) sterk verbeterd; soms is er zelfs van genezing sprake. Vaak worden hierbij combinaties van deze middelen toegediend. Belangrijk is ook de ondersteunende behandeling met transfusies van bloed of uit bloed geïsoleerde bestanddelen, zoals rode en witte bloedlichaampjes, en bloedplaatjes.