I. bn., Laplands;
II. II. zn. o., taal van de Lappen.
De Laplandse taal behoort tot de Fins-Oegrische talen en laat zich verdelen in enkele idiomen en een groot aantal dialecten, waaronder vier hoofddialecten, nl.
1. dat van Kola-Lapland (Noordwest-Rusland);
2. dat der vissers-Lappen bij Inari (omgeving Inarimeer, Noord-Finland);
3. dat der berg-Lappen van Inari en van Noors Lapland;
4. de dialecten van Zweeds Lapland, waar het centrale Laplanddialect het Luled-Laplands is. De taal van de Lappen is in de verte verwant aan de Fins-Oegrische talen, maar zij verschilt ondanks de vele leenwoorden van Finse oorsprong méér van het Fins dan enige andere Oostzee-Finse taal. Een gemeenschappelijk geschreven Laplandse taal komt niet voor. De Noorse, Zweedse, Finse en Russische Laplandse dialecten wijken onderling sterk af.
Over de herkomst van de Lappen is weinig met zekerheid te zeggen. Vaststaat dat zij zich als verre taalverwanten der Oostzee-Finnen reeds in de Oerfinse periode, toen er sprake was van een gemeenschappelijke oertaal (proto-Fins), in een FinsOegrische taal uitdrukten. Tijdens een onderzoek (1942-47) verzamelde de Zweedse lappoloog B. Collinder ca. 40 Laplandse dialecten, benevens ca. 1200 volksliederen.
LITT. Grammatica: R.Rask, Raesonneret Lappisk sproglaere (1832; oudste spraakleer). Woordenboeken: H.Grundström, Verzamelwoordenb. van het Luleå-Laplandse dialect (1947—54); W.Schlachter, Umaga-Lappisch-Deutsches Wörterb. (1958): T.I. Itkonen, Skolten Kola-Laplands woordenb. (1958). Algemeen: T.Sköld, Die Kriterien der urnordischen Lehnwörter im Lappischen (1961); N. E.Hansegård, Recent Finnish loanwords in Iukkasjärvi-Lappish (1967).