[Lat.], o., zelfzucht. De term egoïsme werd vroeger ook gebruikt voor de (later solipsisme genoemde) theoretische leer, dat alleen het ik bestaat of van zijn bestaan absoluut zeker is, terwijl de vreemde ikken en de dingen van de buitenwereld alleen als voorstellingen van het eigen ik zouden existeren.
Egoïsme wordt alleen nog in praktische zin opgevat; doorgaans duidt men er dan mee aan een levenshouding van zelfzucht die slechts uit is op het bevredigen van eigen begeerten en interessen. Een aantal Griekse individualistische denkers (o.a. de sofisten Thrasymachos en Kallikles) huldigden al de opvatting, dat het egoïsme (al gebruikten ze de term nog niet) de fundamentele drijfveer van alle handelen is. In de 17e eeuw zag Th.Hobbes het menselijk handelen bepaald door het streven naar zelfbehoud en maximale interessenbevrediging, waardoor de mensen onvermijdelijk met elkaar in strijd raken, en de natuurlijke toestand zodoende een oorlog van allen tegen allen is. In zijn bekende bijenfabel ontmaskerde de moralist B.de Mandeville veel ogenschijnlijk sociaal gedrag als egoïsme. Een radicaal egoïsme verkondigde M.Stirner in zijn werk Der Einzige und sein Eigentum (1845). Ook bij F.Nietzsche is de gezonde, krachtige persoonlijkheid noodzakelijk egoïstisch, daarin overeenstemmend met de werkelijkheid als zodanig, die beheerst wordt door de wil tot macht.
Het is gebruikelijk te onderscheiden tussen psychologisch en ethisch egoïsme. Psychologisch egoïsme is de aanduiding van een theorie inzake de motivatie van het menselijk handelen: gesteld wordt dat mensen in hun handelen (overwegend) gedreven worden door het eigen belang. Tegenover een dergelijke theorie ter verklaring van menselijk gedrag staat het ethisch egoïsme, waarin het gaat om de rechtvaardiging van handelingen en waarbij centraal staat de stelling dat ieder zijn handelen zo dient in te richten, dat daarmee zijn eigen belangen op de beste wijze gediend zijn. In beide gevallen gaat het om een positie van sterk monistische signatuur (één motiverende factor die de doorslag geeft, resp. één normatief principe). Daartegenover staan dan (pluralistische) posities die het menselijk handelen door een meervoudigheid van onafhankelijke drijfveren bepaald achten (in dit geval is een natuurlijke drang tot zelfbehoud niet onverenigbaar met altruïsme, sympathie enz.), dan wel verschillende maatstaven ter beoordeling van het handelen aanvaarden.
LITT. D.Gauthier (red.), Morality and rational self-interest (1970); R.Milo (red.), Egoism and altruism (1973).