Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Eencelligen

betekenis & definitie

m. (mv.), het rijk van organismen waarvan elk individu uit slechts één cel bestaat, en desondanks een vrij ingewikkelde bouw heeft.

Het rijk van de eencelligen, Protista, omvat niet alle eencellige organismen, want sommige hiervan brengt men elders onder, b.v. de bacteriën, en eencellige schimmels. Ook de grens met het plantenrijk is hier en daar niet scherp aan te geven. Vroeger onderscheidde men eencellige planten (Protophyta) en dieren (Protozoa). Vaak is echter niet te zeggen of een eencellige een plant of een dier is, omdat plantaardige en dierlijke eigenschappen in één soort verenigd kunnen zijn, b.v. bij het oogdiertje (Euglena), dat zich door middel van een flagel vrij kan voortbewegen (een dierlijke eigenschap), maar dat ook chloroplasten bevat waarmee organische stof kan worden opgebouwd (een plantaardige eigenschap).

Ondanks het feit dat eencelligen uit slechts één cel bestaan, vertonen zij een zeer grote variatie aan vormen en levenswijzen. De vele tienduizenden soorten komen vrijwel overal voor waar het maar enigszins vochtig is, niet alleen in zee en in zoet water, maar ook in de grond, en als parasieten in andere organismen. Bijna alle eencelligen zijn zeer klein en slechts enkele vormen bereiken een doorsnede van 1 cm (b.v. sommige foraminiferen).

Omdat er zulke grote verschillen in organisatie zijn is het moeilijk een algemene karakteristiek van de eencelligen te geven. Bij de meeste groepen bevat de cel één kern, bij andere zijn meer kernen per cel aanwezig en gewoonlijk zelfs enkele verschillende typen. Omdat de cel alle levensfuncties moet vervullen, zijn er bovendien veelal nog diverse ‘orgaantjes’ aanwezig, hier organellen genoemd. Aan de buitenkant kunnen diverse uitsteeksels voorkomen in de vorm van flagellen, trilharen, stekeltjes en pseudopodiën, terwijl ook vele typen van omhulsels gevormd kunnen worden. Veel soorten kruipen of zwemmen vrij rond, b.v. het pantoffeldiertje (Paramaecium) met trilharen, en het oogdiertje en de zeevonk (Noctiluca) met een flagel of zweephaar, terwijl andere, zoals vele foraminiferen en radiolariën, passief ronddrijven. Ook zijn er nogal wat soorten met een vastzittende levenswijze, die b.v. met een steel aan de ondergrond bevestigd zijn of in een vastgehecht huisje zitten.

In verschillende groepen komen kolonievormende soorten voor. Zo zijn er nogal wat gesteelde trilhaardiertjes die boomvormige kolonies vormen, terwijl sommige planktonisch levende zweepdiertjes bolvormige kolonies vormen, die uit duizenden individuen kunnen bestaan. In deze kolonies komt soms enige werk verdeling voor, met name wat de voortplanting betreft (mannelijke en vrouwelijke cellen), en men beschouwt ze dan ook wel eens als een eerste stap in de evolutie naar meercellige planten of dieren. Vooral bij parasieten, die soms een zeer ingewikkelde levenscyclus hebben, komen binnen één soort nogal eens verschillende celtypen voor met ieder een eigen functie.

Meestal verdeelt men het rijk van de eencelligen in vier grote groepen (klassen of fyla), nl. de wortelpootjes (Rhizopoda of Sarcodina), de zweepdiertjes (Flagellata of Mastigophora), de trilhaardiertjes (Ciliata) en de sporediertjes (Sporozoa).

LITT. K.G.Grell, Protozoologie (1956).