v. (-n), tijd die verloopt vanaf de infectie totdat bacteriofaag in de gastheercellen aantoonbaar is.
Het bestaan van een eclipsperiode verklaart men als volgt: bij infectie wordt alleen het bacteriofaagchromosoom in de gastheercel gebracht, dat zich daar in eerste instantie gaat vermenigvuldigen. Ondertussen worden ook de structurele eiwitten van de mantel, de staart en de kop van de bacteriofaag gevormd. Pas nadat deze zich met de faagchromosomen tot een compleet faagdeeltje hebben verenigd, is de inhoud van de gastheercel weer infectief.