o.,
1. filosofisch stelsel volgens welk het wezen, de essentie van de stof in kracht of vermogen bestaat;
2. (godsdienstgeschiedenis) onpersoonlijke macht in dingen, wezens en verschijnselen;
3. ondernemingsgeest, doorzettingsvermogen.
Volgens een oude etno-religieuze opvatting is het dynamisme een van de oervormen van godsdienst, waarin een onpersoonlijke macht zich manifesteert in kosmische verschijnselen, levende wezens en dingen, tevens in de daarop gebaseerde praktijken. Het onderscheidt zich van het animisme, dat met wezens en geesten rekent. Dynamisme en animisme zijn niet te beschouwen als stadia in de menselijke geestesontwikkeling, zoals men vroeger dacht; ze kunnen als structuren onderscheiden worden, maar komen steeds naast en door elkaar voor (zie mana).