m. (-s), landmeetkundig instrument ter bepaling van afstanden langs optische weg.
De dradenafstandmeter bestaat uit een kijker, waarvan het gezichtsvelddiafragma is voorzien van twee horizontale af stands tr epen op gelijke afstanden van de middenstreep. Het instrument wordt opgesteld boven één der eindpunten van de lijn, waarvan de lengte moet worden bepaald. Boven het andere eindpunt wordt een verticale baak geplaatst. Is de kijker scherp ingesteld op de baak dan vormt het kijkerobjectief een beeld van de baakverdeling in het vlak van de kruisdraden. Op de plaatsen van de kruisdraden kan men dan de verdeling af lezen. Men berekent de gevraagde afstand door het verschil der aflezingen te vermenigvuldigen met een vermenigvuldigconstante en een optelconstante toe te voegen.
De vermenigvuldigconstante hangt af van de brandpuntsafstand van het objectief en de onderlinge afstand der afstandstrepen. De optelconstante is gelijk aan de afstand van het buitenbrandpunt van het objectief tot de verticale as van het instrument.