v./m. (-en),
1. het doorvaren: de doorvaart van het Suezkanaal duurde 20 uur; omstandigheid dat er doorgevaren wordt: er is hier veel doorvaart, er varen veel schepen door deze stad;
2. gelegenheid om door te varen: de noordwestelijke doorvaart, m.n. ten noorden van Amerika om (naar Indië);
3. opening, kanaal, ruimte om door te varen;
4. doorvaart verlenen, doortocht, onschuldige doorvaart.