Ned. socioloog, *5.3.1925 Maastricht. Na zijn studie te Amsterdam werd Van Doorn in 1958 hoogleraar te Leiden, in 1960 te Rotterdam, sedert 1962 tevens buitengewoon hoogleraar aan de Koninklijke Militaire Academie te Breda.
Van Doorn kan worden beschouwd als de leidende figuur onder de nieuwe generatie van Ned. sociologen na de Tweede Wereldoorlog. Karakteristiek hiervoor is geweest de oprichting van De Sociologische Gids (1954), die een duidelijker profiel van de sociologie tussen andere sociale wetenschappen beoogde. Zijn De proletarische achterhoede; een sociologische kritiek (1954) is in dit verband illustratief voor zijn blijvend streven naar stringentere handhaving van wetenschappelijke normen en meer consequente sociologisering van probleemstelling en theoretische uitwerking. Als gevolg hiervan ontwikkelde Van Doorn zowel een meer gespecialiseerde sociologie, in casu van de organisatie (met als extra specialisme die van de militaire organisatie), alsook het idee van een meer doordachte plaats van de algemene sociologie in de opleiding. Culminerende in vaardigheid tot leiding geven in meer algemene zin, zonder naar een directe beroepsopleiding te streven, dient de sociologische studie te worden afgestemd op bepaalde maatschappelijke sectoren, waarvoor kennis van en vaardigheid in sociologisch denken noodzakelijke vereisten zijn. Zo past Van Doorn bij de verwezenlijking van dit inzicht de algemene sociologie in, met betrekking tot bestuurs-, bedrijfs- en beleidskunde door haar te verbinden met een meer gespecialiseerde kennis van één van deze terreinen.
Werken: Sociologie van de organisatie (1956), Moderne sociologie (1959; met C.J.Lammers), Organisatie en maatschappij (1966), Ontsporing van geweld (met W.J.Hendrix; 1970), Met man en macht. Over maatschappelijke mobilisatie (1973).