Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Doodstraf

betekenis & definitie

v./m. (-fen), de zwaarste gerechtelijke straf: het beroven van het leven als straf voor begane misdrijven.

In de 19e en 20e eeuw schaften vele landen de doodstraf af, behalve in het militaire recht. In Nederland werd in 1854 de civiele doodstraf beperkt tot ophanging boven een valluik. Sinds 1860 werd geen enkel doodvonnis meer voltrokken en in 1870 werd de doodstraf afgeschaft ten aanzien van misdrijven in vredestijden niet voor de vijand gepleegd. Bij de parlementaire behandeling van het nieuwe Ned. Wstr (ingevoerd in 1886) heeft de toenmalige minister van Justitie Modderman, ter rechtvaardiging van de niet-herinvoering van de doodstraf een aantal van de belangrijkste bezwaren tegen de doodstraf uiteengezet:

1. tegenover filosofische, ethische en theologische rechtvaardigingen van de doodstraf staan minstens even sterke, zo niet sterkere argumenten uit dezelfde hoek; bovendien heerst onder criminologen steeds meer eensgezindheid over de onnodigheid en daarom onrechtmatigheid van de doodstraf, terwijl voorstanders zich op de meest uiteenlopende en tegengestelde beginselen beroepen;
2. wegens haar ondeelbaarheid kan de doodstraf niet worden geproportioneerd aan de schuld;
3. de onherstelbaarheid in geval van gerechtelijke dwaling;
4. geen straf is zo weinig zeker want, hoe zwaarder en minder herstelbaar een straf, hoe meer rechters voor veroordeling zullen terugdeinzen;
5. de doodstraf sluit expiatie (boetedoening) door de misdadiger uit;
6. als afschrikking deugt zij niet omdat, voorzover mensen door straf worden afgeschrikt van misdaad, dat niet zozeer komt door de zwaarte als wel door de zekerheid ervan; nergens is na afschaffing van de doodstraf een toename van criminaliteit opgetreden;
7. onschadelijkmaking van gevaarlijke misdadigers kan evengoed door levenslange gevangenisstraf;
8. als hoofdbezwaar noemde Modderman de demoraliserende gevolgen van de executie: misdaden gepleegd onder de indruk van executies.

Hoewel in het huidige WStr de doodstraf dus niet meer voorkomt, kan toch niet worden gezegd dat Nederland de doodstraf principieel heeft afgeschaft: in het strafrecht voor de koloniën is de civiele doodstraf nooit afgeschaft geworden. Tenslotte werd in 1943 bij een Besluit van de in verband met de Duitse bezetting naar Londen uitgeweken Ned. regering de doodstraf weer in het burgerlijke strafrecht ingevoerd voor ernstige oorlogsmisdaden. M.n. de Leidse strafrechtshoogleraar J.M. van Bemmelen heeft zich na de oorlog tegen dit weer invoeren van de doodstraf verzet. In het kader van de naoorlogse strafrechtspleging tegen oorlogsmisdadigers is ook herhaaldelijk de doodstraf voltrokken. Op den duur werden echter steeds meer doodstraffen door gratie omgezet in gevangenisstraffen.

In het Wetboek van Militair Strafrecht is de doodstraf als één van de hoofdstraffen gehandhaafd (art. 6). Zij wordt uitgevoerd door fusilleren (in 1879 is ophanging afgeschaft, art. 7) en kan alleen worden opgelegd indien het rechterlijk college daartoe met eenparigheid van stemmen besluit (art. 9). Zij is gesteld (vrijwel uitsluitend in tijd van oorlog) op een aantal ernstige misdrijven, zoals militair verraad, verspieding, desertie naar de vijand, het niet nakomen van een bevel indien het werkdadig optreden tegen de vijand betreft en plundering. De doodstraf is ook nog gesteld op een aantal misdrijven voorkomende in het oorlogsstrafrecht (Wet Oorlogsstrafrecht van 10.7.1952).

Op grond van art. 45 van het Wetboek van Militair Strafrecht kan een persoon, die aan de militaire rechtsmacht is onderworpen en die zich in tijd van oorlog schuldig gemaakt heeft aan een misdrijf, waarop bij het gemene recht levenslange gevangenisstraf is gesteld, met eenparigheid van stemmen tot de doodstraf worden veroordeeld.

In België is de doodstraf gehandhaafd door art. 7 WStr tot bestraffing van sommige misdaden voorzien door dit wetboek en door het militair strafwetboek, en uitgesproken hetzij door het Hof van Assisen, hetzij door het militair gerecht (krijgsraad en militair gerechtshof). De ter dood veroordeelde wordt onthoofd, of de doodstraf wordt uitgevoerd met de kogel wanneer de veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan een misdaad tegen de uitwendige veiligheid van de Staat of wanneer hij in oorlogstijd door het militair gerecht is veroordeeld. De terechtstelling geschiedt in het openbaar. Wanneer een ter dood veroordeelde vrouw zwanger blijkt te zijn, zal zij haar straf eerst na de bevalling ondergaan. Doodstraf wordt niet uitgesproken tegen iemand die op het ogenblik van de misdaad geen volle 18 jaar oud was. Zo in België de doodstraf wordt uitgesproken, wordt ze evenwel in de praktijk nooit meer uitgevoerd; bij wijze van genadebesluit wordt ze omgezet in levenslange dwangarbeid.

De laatste terechtstelling met onthoofding, ook de eerste sinds 1861 (zie Coucke en Goethals, proces van), geschiedde in België in 1916. Sindsdien hebben echter, tussen 1944-47 62 terechtstellingen met de kogel plaats gevonden op door het militair gerecht ter dood veroordeelden wegens misdaden tegen de uitwendige veiligheid van de staat (landverraad, politieke of intellectuele collaboratie met de vijand, of verklikking aan de vijand met dodelijk gevolg). Doodstraf wordt door het WStr gesteld o. m. op volgende misdaden: aanslag op het leven of op de personen van de koning of van de vermoedelijke troonopvolger (artt. 101 en 102); sommige misdaden tegen de uitwendige veiligheid van de staat (artt. 113, 115, 116, 118 bis, 120 secties, 121, 121 bis, derde lid, 122); gijzeling indien de wederrechtelijke gevangenhouding of ontvoering van de gijzelaar een blijvende fysische of psychische ongeschiktheid, of de dood ten gevolge heeft (artt. 347, Wet van 2.7.1975), moord, oudermoord, criminele vergiftiging, diefstal met verzwarende omstandigheid van doodslag (artt. 394, 395, 397 en 475).

In 1947 is in de USSR de civiele doodstraf afgeschaft, maar de betekenis was beperkt door de zeer ruime interpretatie van begrippen als sabotage, verraad, subversie en spionage. De inperking van de staatsveiligheid na 1953 bracht hierin verbetering, maar in 1954 werd in verband met de verhoogde criminaliteit de doodstraf voor moord hersteld. In de VS hebben sommige staten de doodstraf afgeschaft, in tientallen staten bestaat zij nog in de vorm van elektrokutie, vergassing of ophanging. Op 29.6.1972 heeft het Hooggerechtshof verklaard, dat de doodstraf, zoals zij werd toegepast (nl. arbitrair), in strijd was met het achtste amendement van de Amerikaanse GW dat een verbod inhoudt van toepassing van wrede en ongebruikelijke straf; het gaf echter in 1976 een uitspraak in tegengestelde zin, waardoor op 17.1.1977 de eerste terechtstelling sinds tien jaar in Utah plaatsvond. Inmiddels heeft een groot aantal staten besloten tot de doodstraf als wettelijk verplichte straf voor bepaalde delicten. De BRD schafte de doodstraf in 1949, West-Berlijn in 1951 af.

In Groot-Brittannië bleef de civiele doodstraf na de Tweede Wereldoorlog een fel omstreden kwestie. Sinds de Homicide Act van 1957 bestond er onderscheid tussen moord waarop de doodstraf staat (capital murder) en moord waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld (non-capital murder). In 1965 werd de doodstraf voor moord afgeschaft en vervangen door levenslange gevangenisstraf.

LITT. J.M. van Bemmelen, Het probleem van de doodstraf (1948); T. Sellin (red.), Capital punishment (1967).

GESCHIEDENIS

In de middeleeuwen werd de doodstraf toegepast wegens misdaden tegen de staat of tegen de kerk, alsmede andere zware misdaden, b.v. moord, moordbrand (brandstichting met de bedoeling degene die zich in het perceel bevindt van het leven te beroven), vergiftiging en diefstal van voorwerpen boven een zekere waarde. De meest gebruikelijke wijzen van voltrekking van de doodstraf waren onthoofden (met het zwaard), ophangen en radbraken. De onthoofding met het zwaard droeg een niet-onterend karakter, galg en rad daarentegen wel. Personen van hogere stand werden daarom meestal onthoofd. Ophangen was een zeer verbreide straf, in de regel voor dieven, en geschiedde oorspronkelijk aan een bladloze boom, later aan een galg, geplaatst aan de openbare weg. Vrouwen werden gewoonlijk niet opgehangen, maar levend begraven of verdronken. Radbraken was één van de zwaarste vormen van de doodstraf: de straf werd opgelegd voor zware, met list gepleegde misdaden.

De verschillende ledematen van de veroordeelde werden stukgeslagen waarop gewoonlijk een de dood veroorzakende genadeslag volgde, daarna werden de lichaamsdelen door de spaken van een rad gestoken, het rad werd op een galg gehesen of in zee geworpen. In de Nederlanden was verdrinken in het bijzonder gesteld als straf op kindermoord. Het geschiedde door het versmoren in een ton met water op het schavot of door de veroordeelde in een zak te water te werpen. Soms werd de doodstraf voltrokken door verbranding, vooral bij tovenarij of ketterij. Een bijzondere vorm hiervan was het in een ketel met kokend water of kokende olie werpen (‘rechten mitten ketel’) van valsemunters. Gevierendeeld werden landen hoogverraders; dit geschiedde in de regel nadat de veroordeelde reeds gedood was.

Tijdens de Republiek bestonden als doodstraf: onthoofden met het zwaard, hangen, verbranden, radbraken en verdrinken. De tegenkanting tegen de doodstraf is vooral in het midden van de 18e eeuw opgekomen. Vooral Beccaria heeft haar toen bestreden.

LITT. K. von Amira, Die german. Todesstrafen (1922); K.J. Frederiks, Het Oud-Ned. strafrecht (1918); R. His, Das Strafrecht des deutschen Mittelalters (2 dln. 1920-35); R.C. van Caenegem, Gesch. van het strafrecht in Vlaanderen van de XIe tot de XIVe eeuw (1954).