(liep dood, heeft en is doodgelopen),
1. zich doodlopen, zo lang of hard lopen dat men er dood bij neervalt; (oneig.) zeer hard of lang lopen (om iets te halen, te verrichten enz.);
2. al lopende krachteloos worden en tot een eind komen, meestal oneig.: die groots opgezette beweging is spoedig doodgelopen;
3. al lopende op een afsluiting stuiten, niet verder gaan, een einde nemen zonder in iets anders over te gaan: een doodlopende straat, aan het einde door huizen enz. afgesloten; dat stroompje loopt in die polder dood, loopt niet verder.