(Diederik, Theodericus), naam van graven van HOLLAND.
Dirk I ♱6.10.939(7); waarschijnlijk zoon van Gerulf. Hij wordt van 916—928 vermeld. Hij ontving op 15.6.922 van de Frankische koning Karel de Eenvoudige de kerk te Egmond met de daarbij behorende goederen in het noorden van Holland. Dirk I wordt als eerste graaf van Holland beschouwd.
Dirk II ♱6.5.988; zoon van Dirk I; gehuwd met Hildegard(is), dochter van Arnulf I van Vlaanderen. Na diens dood (965) maakte Dirk zich meester van een deel van Vlaanderen (o.a. het graafschap Gent) en in 969 ontving hij van Lotharius II het Land van Waas; in 985 kreeg hij van Otto III ook Maasland, Kennemerland en Texel. Volgens de oorkonde was hij als prefect de drager van het rijksgezag in de gouw Texla. Zijn zoon Egbert werd in 976 kanselier van keizer Otto II en in 977 aartsbisschop van Trier; zijn zoon Arnulf van Gent huwde met Liutgardis van Luxemburg.
Dirk III (993-1039), ♱27.5.1039; zoon van Arnulf van Gent. Dirk in, bijgenaamd Hierosolymitas (de Jeruzalemmer), ter herinnering aan een bedevaart, regeerde eerst onder de voogdij van zijn moeder Liutgard(is). Het bezit in Gent en Waas ging verloren, maar hij ontnam aan bisschop Adalbold van Utrecht Rijnland en annexeerde de Merwedemoerassen, die hij door Friese kolonisten liet ontginnen. Aan de Merwede (de huidige Noord en Nieuwe Maas) bouwde hij bij Vlaardingen een sterkte, waar hij tol hief. Het gebied behoorde eveneens aan de bisschop van Utrecht, die samen met hertog Godfried van Lotharingen op last van de keizer aan deze gezagsaanmatiging een einde trachtte te maken. Dirk handhaafde zich echter door een overwinning bij Vlaardingen (1018).
Dirk IV (1039-49), ♱l3(?).1.1049; zoon van Dirk III. Dirk breidde zijn gebied uit langs de Maas tot Heusden. Keizer Hendrik in dwong hem echter dit gebied op te geven. Dirk sneuvelde bij Thuredrech (Dordrecht) tegen de bisschoppen van Utrecht, Luik en Metz. Hij werd opgevolgd door zijn broer Floris I.
Dirk V (1061—91), ♱17.6.1091; zoon van Floris I. Dirk kwam in 1061 aan het bewind onder voogdij van zijn moeder en haar tweede echtgenoot Robrecht de Fries, graaf van Vlaanderen. Keizer Hendrik IV schonk in 1064 het graafschap Holland aan de bisschop van Utrecht. In 1071 wist bisschop Willem I, die zich verbonden had met Godfried III (met de Bult) van Lotharingen, zich meester te maken van Holland. Toen Godfried door sluipmoord uit de weg was geruimd (1076) kon Dirk met steun van zijn stiefvader zijn graafschap op bisschop Koenraad veroveren. Dirk werd opgevolgd door zijn zoon Floris II de Vette.
Dirk VI (1127-57), ♱5. of 6.8.1157; zoon van Floris II de Vette en Geertruid (alias Petronella) van Opper-Lotharingen, halfzuster van Lotharius van Saksen. Dirk volgde in 1121 zijn vader op onder regentschap van zijn moeder. Deze handhaafde zich met moeite tegenover keizer Hendrik v tot Lotharius keizer werd (1125). De West-Friezen erkenden echter Dirks broer Floris de Zwarte, die ook door de Kennemers gesteund werd. De twist tussen de broers werd door Lotharius beslecht.
Dirk VII (1190—1203), ♱4.3.1203 Dordrecht; zoon van Floris in; kleinzoon van Dirk VI; gehuwd (1186) met Aleida van Kleef. Dirk genoot de steun van keizer Hendrik vi. Hij lijfde de Grote Waard bij zijn gebied in. Hij sloot zich in 1198 aan bij de partij der Welfen en mengde zich zonder succes in de strijd tussen Brabant en Gelre. Deze inmenging kostte hem het gebied ten noorden van de Maas, met inbegrip van Dordrecht, welk gebied hij als Brabants leen terugkreeg. Bovendien steunde zijn broer, de latere Willem i, de weer in verzet gekomen West-Friezen. Dirks dood gaf tot grote moeilijkheden aanleiding: zie Ada, gravin van Holland.
LITT. A.W.E.Dek, Genealogie der graven van Holland (4e dr. 1969).