Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Ding, vergadering

betekenis & definitie

o. (-en), bij de oude Germaanse volken de vergadering van de dinggenoten van een rechtskring, m.n. ter uitoefening van de rechtspraak.

Het stamding werd oorspronkelijk gehouden in de open lucht. Voorzitter was de rechter, die aan het hoofd van de rechtskring stond. Naast het echte of ongeboden ding, dat enkele malen (meestal driemaal) werd gehouden, werd voor bijzondere gevallen het geboden ding bijeengeroepen. Het ding was gebonden aan bepaalde vormen. Men begon met de afbakening van het terrein door het spannen van koorden, aan hazelaarstakken, of door vier ‘scarnen’ (banken; vandaar: vierschaar spannen). Daarop stelde de voorzitter de hegingsvragen: of het de rechte tijd en de rechte plaats was voor het ding, of de rechte personen aanwezig waren, of de afbakening van de dingplaats op de vereiste wijze geschied was en of hij de dingvrede gebieden mocht.

Na bevestigende beantwoording door de dinggenoten volgde het gebod tot stilte en het vrede gebod. Degenen die dingplichtig waren, dienden te verschijnen op het ding, dat daardoor een vrij zware belasting kon vormen. Onder Karel de Grote werd hierin verlichting gebracht, doordat hij wat betreft de geboden dingen, alleen voor schepenen een dingplicht vaststelde, zodat de overige dingplichtige bevolking slechts op de ongeboden dingen behoefde te verschijnen. Bij de rechtspraak zelf valt te onderscheiden:

1. het voorstellen van een vonnis door een of meer van de dinggenoten, daartoe door de voorzitter aangewezen;
2. het vaststellen van het vonnis, dit is het bekrachtigen van het voorstel door de overige dinggenoten die de bekrachtiging ook konden weigeren; de beslissing was dus bij de dinggenoten;
3. het afkondigen van het vonnis door de voorzitter.

LITT. I.H.Gosses, De organisatie van bestuur en rechtspraak in de landschap Drente (1941); J.P.de Monté ver Loren en J.E.Spruit, Hoofdlijnen uit de ontwikkeling der rechterlijke organisatie in de noordelijke Nederlanden tot de Bataafse omwenteling (5e dr. 1972).

< >