Belg. stad in de prov. Brabant (arr.
Leuven), 64,62 km2, 20000 inw., op de rand van Kempen en Hageland, eindpunt van de bevaarbare Demer, met een kleinstedelijk centrum. Diest heeft een belangrijke administratieve en commerciële functie; bovendien een onderwijsen sportfunctie. Van de beroepsbevolking is 2/3 werkzaam in de tertiaire sector. Industrieterrein langs de Demer-spoorlijn (textiel-, schoenen-, voedingsnijverheid), ambachtelijke bedrijven langs invalswegen. Diest is aangeduid als potentiële groeikern. Bezienswaardigheden: gotische Onze-Lieve-Vrouwkerk (13e eeuw) gedeeltelijk in ijzerhoudende Diesterse zandsteen (glauconietrijk, Onder-Plioceen) ; 14e-eeuwse lakenhal; begijnhof (1252) met 17e-eeuwse huizen; 15e—16e eeuwse Sint-Sulpitiuskerk met graf van Filips Willem, oudste zoon van Willem de Zwijger.De eens bloeiende Brabantse industriestad (lakennijverheid in de 14e eeuw) kwam in verval door de Godsdienstoorlogen sedert de 16e eeuw en diverse belegeringen. In 1971 werd de gemeente Webbekom (10,41 km2, 1335 inw.) aan Diest toegevoegd, op 1.1.1977 werd Diest uitgebreid met de gemeenten Deurne, Kaggevinne, Molenstede en Schaffen.
LITT. G.v.d.Linden, Diest, het Oranjestadje (1972).