o. (-en), (België) wettelijk geregelde arbeidsovereenkomst.
Het Belg. dienstnemingscontract heeft betrekking op de arbeidsovereenkomst, de bediendenarbeidsovereenkomst, de arbeidsovereenkomst wegens scheepsdienst, en de dienstnemingsovereenkomst voor de binnenscheepvaart. ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR WERKLIEDEN. Deze wordt geregeld door de wet van 10.3. 1900, gewijzigd en aangevuld door de wetten van 20. 6.1932, 22.7.1952, 4.3.1954, en art. 7 §17 van de wet van 30.4,1958 en de wetten van 20.6.1960, 20.7. 1961, 10.12.1962 en 21.11.1969. Het toepassingsgebied van de wet omvat enkel de huur van werklieden, daarin begrepen de hoofdwerklieden en de werkmeester of meesterknechten, die tegen een bepaald of bepaalbaar loon overwegend handenarbeid, onder het gezag, de leiding en het toezicht van een patroon of een ondernemingshoofd verrichten. Uitgesloten zijn: de dienstboden, de leerjongens, de bedienden, de ambachtslieden en thuisarbeiders, de zeelieden, de kelners, de huisbewaarders in flatgebouwen. De vroeger bestaande beperkingen nopens de bekwaamheid van de gehuwde vrouw om een arbeidsovereenkomst aan te gaan, werden door de wet van 30.4.1958 opgeheven. Terwijl de ontvoogde minderjarige inzake het aangaan en de uitvoering van een arbeidsovereenkomst met de meerderjarige volkomen gelijk gesteld wordt, heeft de gewone minderjarige integendeel de stilzwijgende of uitdrukkelijke toestemming nodig van zijn vader of voogd; bij weigering hiervan, kan deze toelating vervangen worden door die van de vrederechter, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van een familielid . Bestaan en uitvoering van de arbeidsovereenkomst kunnen, bij ontstentenis van geschrift, door getuigen bewezen worden, wat ook het bedrag van het geschil is.
De arbeidsovereenkomst is een wederkerig contract; de wederzijdse verbintenissen van werkgever en werknemer worden in de wet breedvoerig opgesomd. De werknemer is o.a. gehouden tot stipte uitvoering van de opgedragen taken, eerbiediging van het fabrieksgeheim, onthouding van alle handelingen die veiligheid van hem zelf en/of anderen in gevaar brengen en het in goede staat houden van de werktuigen en ongebruikte grondstoffen. Bij het teweegbrengen van schade is de werknemer slechts aansprakelijk bij bedrog of althans zware schuld, bij lichte schuld slechts indien dit in gebreke zijn niet incidenteel is (art. 4, §1, wet van 4.3.1954). Vanzijn kant moet de werkgever de arbeider laten werken op de overeengekomen tijd en plaats, het loon op de overeengekomen tijd en plaats uit (doen) betalen, de voor het werk in kwestie benodigde werktuigen en grondstoffen ter beschikking stellen, bepaalde veiligheidsmaatregelen waarborgen en bij beëindiging van de overeenkomst een getuigschrift (bevattende de periode en aard van het verrichte werk) af geven.
Een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd kan worden opgezegd door de arbeider zeven en door de werkgever 14 dagen na de maandag die volgt op de week van opzegging. De termijnen worden verdubbeld en verviervoudigd bij arbeiders die resp. ten minste 10 en 20 jaar in dienst bleven. Verbreking van het dienstnemingscontract zonder gegronde reden en zonder inachtneming van de opzeggingstermijn geeft benadeelde partij recht op vergoeding gelijk aan het loon van de opzeggingstermijn of het nog te verlopen deel van die termijn. Een arbeidsovereenkomst voor het werken gedurende een bepaalde termijn of voor een bepaald project eindigt uiteraard na de beëindiging van resp. de termijn of het project in kwestie. Elke arbeidsovereenkomst kan wegens grove tekortkomingen onmiddellijk (dus zonder opzeggingstermijn) een einde nemen. De redenen daartoe geven artt. 20 en 21 van de wet van 10.3.1900.
Art. 28 bepaalde dat overmacht die uitvoering van het contract tijdelijk schorst, geen verbreking impliceert, terwijl de wet van 4.3.1954 als gronden tot loutere schorsing o.a. aanvoerde: ongeval of ziekte (bij arbeidster zwangerschap en bevalling), slecht weer, technische storingen en gebrek aan werk door economische oorzaken. Geschillen in verband met de arbeidsovereenkomst ressorteren onder de arbeidsrechtbank. De rechtsvorderingen ontstaan uit de arbeidsovereenkomst verjaren één jaar na het ophouden van deze overeenkomst, of vijf jaar na het feit waaruit de vordering is ontstaan, zonder dat deze termijn één jaar na het ophouden van de overeenkomst mag overschrijden.
ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR BEDIENDEN
De wettelijke bepalingen die deze dienstnemingsovereenkomst regelden en sedert de eerste wet van 7.8.1922 op het ‘bediendencontract’ verspreid raakten in verscheidene andere wetten, werden, op grond van art. 15 van de wet van 11.3.1954, bij KB van 20.7.1955 samengeordend. Naderhand zijn nog te vermelden: de wet van 4.3.1954; de wet van 8.5.1959, die hoofdzakelijk veranderingen aanbracht inzake de gevolgen van ziekte op overeenkomsten voor een bepaalde tijd of voor een bepaalde onderneming; de wet van 20.7.1961 betreffende het onthaal van de jongeren in het bedrijf; de wet van 10.12.1962; de wet van 15.4.1964, die de schorsing van de overeenkomst ter gelegenheid van de militaire dienst of aanverwante toestanden regelt; de wet van 21.11.1969, die naast tal van wijzigingen de loongrens heeft verhoogd. Doorgaans verstaat men onder een bediende degene, die gewoonlijk overwegend geestesarbeid verricht, in ruil voor een overeengekomen bezoldiging, onder de leiding en voor rekening van een werkgever. Onder de toepassing van het KB van 20.7.1955 vallen echter niet de bedienden van de staat, de provincie en de gemeente (zie ambtenaar). Dezelfde rechtsbekwaamheid is vereist voor het sluiten van een arbeidsovereenkomst voor bedienden als voor het aangaan van een arbeidsovereenkomst voor werklieden. De overeengekomen proeftijd mag niet minder dan één en niet meer dan drie maanden duren voor bedienden met een jaarloon, lager dan BF250000, en zes maanden voor bedienden met een jaarloon, hoger dan BF150000, met daarbinnen voor alle partijen opzeggingsmogelijkheid op een termijn van zeven dagen.
De arbeidsovereenkomst voor bedienden bepaalt: voorwerp en aard van de betrekking, de plaats waar deze bekleed wordt, de duur van de verbintenis, de bezoldiging en alle andere voorwaarden. Wanneer de overeenkomst voor onbepaalde tijd is gesloten, kan elke partij er een einde aan maken door schriftelijke opzegging, aan de andere partij betekend, doorgaans bij ter post aangetekende brief, en met inachtneming van een opzeggingstermijn, waarvan de duur verschilt naar gelang van het bedrag van de jaarlijkse bezoldiging; minimaal is deze termijn drie maanden voor de bedienden met minder dan vijf jaar dienst, wanneer de bediende minder dan BF 150000 verdient, vermeerderd met drie maanden bij de aanvang van elke nieuwe periode van vijf jaar dienst bij dezelfde werkgever. Wanneer de bediende zelf opzegt, is de termijn minimaal anderhalve maand (minder dan vijf jaar dienst) of drie maanden (meer dan vijf jaar dienst). Bij opzegging door of van een bediende, wiens bezoldiging hoger is dan BF250000 per jaar, wordt de opzeggingsduur door partijen bepaald, mits eventuele controle van de rechtbank. Gedurende de opzeggingstermijn mag de bediende tweemaal per week afwezig zijn om een nieuwe betrekking te zoeken, zonder dat deze afwezigheid meer dan één arbeidsdag mag bedragen. Opzegging moet steeds met voorafgaande kennisgeving geschieden, behalve wanneer deze opzegging om gewichtige redenen geschiedt, die aan de beoordeling van de rechter overgelaten worden, maar ook dan moeten die redenen, binnen drie dagen nadat zij ter kennis kwamen, worden meegedeeld.
De partij die de verbintenis verbreekt zonder gegronde reden of zonder de overeengekomen termijnen in acht te nemen, is gehouden tot de gecontracteerde vergoedingen die voor die termijn aan wedden of verdiensten zouden zijn uitgekeerd. Die vergoeding mag niet het dubbele overschrijden van de wedden en verdiensten, overeenstemmende met de duur van de opzegging, die diende in acht te worden genomen, indien men de overeenkomst zonder tijdsbepaling gesloten had. De wet omvat verder nog verplichtende bepalingen in verband met de aflevering van het getuigschrift aan de opgezegde bediende, de nietigheid van het zgn. concurrentiebeding (zie mededinging) zomede regelingen aangaande het niet over dragen van specifieke kennis, die men uit hoofde van zijn functie heeft verworven, aan de buitenwereld.
De rechtsvorderingen wegens bediendenarbeidsovereenkomst verjaren door verloop van één jaar na het eindigen van de overeenkomst; zij ressorteren onder de bevoegdheid van de arbeidsrechtbank. Teneinde de werknemer de betaling van zijn loon te waarborgen, heeft de wet van 16.12.1851, gewijzigd door die van 18.4.1965, hem een speciaal voorrecht toegekend van maximaal BF 180 000.
DE ARBEIDSOVEREENKOMST WEGENSSCHEEPSDIENST
Deze wordt door de wet van 5. 6.1928 in het bijzonder geregeld (zie scheepvaart). DE ARBEIDSOVEREENKOMST WEGENS DIENST OP BINNENSCHEPEN. Deze wordt beheerst door de bepalingen van de wet van 1.4.1936.
Voor Nederland: zie dienstbetrekking.
LITT. J.Steyaert, Arbeidsovereenkomst (1973).