[Lat., aanbrenger], m. (-tores), in het oude Rome iemand die bij de desbetreffende magistraten aangifte deed van misdrijven.
Aan het einde van de Republiek kwamen de activiteiten van de delatores meestal voort uit politieke overwegingen en kreeg het woord een denigrerende betekenis. In de keizertijd grondden delatores hun aanklacht meestal op majesteitsschennis; vooral sedert keizer Tiberius (14-37) vormden zij een maatschappelijk kwaad.
Litt. J.Zijlstra, De delatores te Rome tot aan Tiberius’ regering (1967).