m. (-en),
1. spijsverteringskanaal van de maag tot de aarsopening: twaalfvingerige -, dunne blinde darm, dikke (e);
2. het mv. wordt gebruikt om het hele stelsel in een lichaam aan te duiden; de buikholte wordt grotendeels gevuld door de darmen; ingewand: zijn darmen rammelen van de honger; (plat) de vullen, onmatig, gulzig eten; (fig.) een holle -, gulzigaard; (spr.) bont om de arm, ijl in de het geld voor opschik geven ten koste van de maag;
3. (gew.) slang (van stofzuiger, gastoestel, brandspuit).
De darm van de mens is 4-8 m lang. De verschillen worden wellicht bepaald door de aard van het voedsel in de verschillende delen van de wereld en bij verschillende rassen. In het embryologisch stadium is de darm te verdelen in drie delen: voordarm, middendarm en einddarm. Uit de voordarm ontstaan de -5-slokdarm (oesophagus) en de maag (gaster of ventriculus). Uit de middendarm ontstaan de -dunne darm en een deel van de -dikke darm. De dunne darm omvat de twaalfvingerige darm (duodenum), nuchtere darm (jejunum) en kronkeldarm (ileum).
Uit de einddarm ontstaan een deel van de dikke darm en de endeldarm (rectum). De dikke darm kan verdeeld worden in de blindedarm (caecum) met het wormvormig aanhangsel (appendix of processus vermiformis) en de karteldarm (colon). Bij de volwassen mens bedoelt men met de darm meestal de dunne darm en de dikke darm te zamen.zie spijsverteringsorganen.