Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Dank

betekenis & definitie

m. (geen mv.),

1. goede gezindheid jegens iemand van wie men iets goeds ondervonden heeft en het blijk daarvan, erkentelijkheid, de uitdrukking van iemands dankbaarheid: iemand brengen, betuigen; iets in dank aannemen, aanvaarden, met betuiging, met een gevoel van erkentelijkheid; in terug, uitdrukking gebruikt bij het teruggeven van iets dat men geleend heeft; het antwoord is: geen dank!; Gode zij dank, God behoort te worden gedankt; zij, door het genoemde als begunstigde omstandigheid: -zij een zorgvuldige verpleging bleef hij in leven; (spr.) stank voor dank krijgen, met de grofste ondankbaarheid beloond worden; iemand dank weten voor iets, hem als de bewerker, de schenker daarvan beschouwen of erkennen en er dankbaar voor zijn;
2. dankbetuiging: is dat geen dankje waard, kun je daarvoor niet bedanken;
3. gezindheid tot iets, begeren; nog in: tegen wil en dank.