Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Dakgoot

betekenis & definitie

v. (-goten), constructie om het van een dak komende regenwater op te vangen en af te voeren, veelal naar de riolering.

Een dakgoot moet een zodanige breedte en diepte hebben, dat, ook bij stortbuien, het van het dak stromende water in de goot valt en dat deze niet overloopt. Als dit overlopen onverhoopt, b.v. door verstopping, toch gebeurt, dan moet de goot in elk geval aan de buitenzijde overlopen, om lekkage aan de binnenzijde te voorkomen. Daarom wordt de binnenopstand van de dakgoot altijd een paar centimeter hoger gehouden dan de bovenkant van de buitenboeiing. Een dakgoot plaatst men bij voorkeur buiten de muur tegen de voet van het dak om de lekkagekans zo klein mogelijk te houden. De goot kan van hout gemaakt worden en dan b.v. met zink bekleed, hetgeen tot nu toe het meest gebruikelijk is. Maar ook goten van plastic worden veel gebruikt; deze hebben geen bekleding nodig.

De veelal ronde regenwaterpijpen die het water uit de dakgoot afvoeren naar de huisriolering, hebben in het algemeen een diameter 7 cm; men rekent wel 1 cm2 pijpdoorsnede per 2 m2 horizontaal dakvlak. Ze zijn van zink, van staal of van plastic en worden bij lange gebouwen op afstanden van 8—10 m geplaatst.