m., ontginning van bodemschatten in open groeven, in tegenstelling tot diepbouw.
Alvorens tot dagbouw overgegaan kan worden, moet in veel gevallen een laag waardeloos materiaal worden verwijderd (het vóórafdekken of ontbloten) alvorens de ertslaag of de kolen kunnen worden gewonnen. Dagbouw wordt in vier gevallen toegepast.
1. Winning van oppervlakkige ertsophopingen. Deze kunnen op drie manieren voorkomen: a. de alluviale afzettingen met waardevolle mineralen (gedegen metalen, oxiden, diamant), uit de verweringsresten van een moedergesteente door water in bestaande of fossiele valleien getransporteerd en afgezet. Na de winning worden deze ertsen gewoonlijk ter plaatse gewassen, gezeefd en gravimetrisch geconcentreerd;
b. lateritische residuaire ertsen, zoals bauxiet, kaolien, nikkel-kobaltertsen, die ter plaatse zijn blijven liggen nadat bepaalde bestanddelen, b.v. kiezel, ten gevolge van bijzondere klimatologische omstandigheden uitgeloogd werden;
c. massieve ijzerertslichamen, vaak als heuvels zichtbaar (Kiruna in Zweden, Bomi Hill in Liberia, Erzberg in Oostenrijk), of impregnatielichamen. De winning geschiedt als eenmansbedrijf (goudpan), als kleinbedrijf (winning met de hand of een waterkanon, elementaire wasgoten) of als gemechaniseerd grootbedrijf; naar gelang de hardheid wordt het erts stukgeschoten en door mechanische schoppen geladen, of door sleepemmers (draglines), bulldozers of schrapers losgemaakt, en door vrachtwagens of transportbanden weggevoerd. Waar het mogelijk is (moerassige valleien, zeerand) werkt men ook onder water: het erts wordt met baggermolens of slijkopzuigers gewonnen (tot 40 m diep). De molen voert op het ponton een volledige ertswasserij mee. Daar deze methode zeer goedkoop is, wordt de afzetting soms kunstmatig onder water gezet.
2. Winning van erts aan de dagzoom van een steile ertsgang (kuilwinning). Daar de gangen gewoonlijk steil hangen, neemt de diepte snel toe. Om de wanden van een trechtervormige uitgraving schuin genoeg te houden, is men verplicht een grote hoeveelheid steriel (geen mineraal bevattend) nevengesteente mee te nemen. De wanden worden gewoonlijk trapvormig uitgevoerd, de afgehouwen produkten worden langs hellende vlakken van trap tot trap vervoerd, ofwel in het diepste punt van de trechter via een schacht of een tunnel (glory hole) afgevoerd.
3. Winning van gelaagde afzettingen van steenkool, bruinkool, de meeste ijzerertsen en sommige koperertsen. In het algemeen is vóórafdekken nodig (tripmining). Het dekmateriaal wordt na het verwijderen van de nuttige laag gebruikt om de uitgraving weer te vullen. In Pennsylvania (VS) ontgint men op deze wijze vlak liggende kolenlagen; waar de deklaag te dik wordt, boort men met grote spiraalboren nog tot 100 m ver de laag uit, en wint daarbij 50-60 % van de kool (augermining). De winning van de bruinkoollagen in de Rijnstreek (Keulen-Aken) geschiedt met enorme emmerwielbaggers van diverse typen tot een diepte van 200 m.
4. Winning van bouwmaterialen uit steen- en zandgroeven:
a. ter verkrijging van materiaal voor wegverharding en vulmateriaal wordt de groevewand aangeboord en neergeschoten met dynamiet, soms met een tunnel ondermijnd en opgeblazen met tonnen springstof tegelijk (coyote blasting);
b. bij de winning van bouwmaterialen wordt zo min mogelijk geschoten: dungelaagde of gedeelde gesteenten (kalksteen, leisteen, basalt) worden liefst met de hand afgespleten; bij dik gelaagde gesteenten (Juramarmer, hardsteen) en ongelaagde gesteenten (graniet) worden blokken langs de omtrek afgeboord en afgespleten met hefbomen uit de hand of hydraulisch; daarna in de steenzagerij verzaagd;
c. zand (bouwwerken en glasnijverheid), grind en klei (steenbakkerijen) worden gewoonlijk langs steile fronten met geringe hoogte zonder bijzondere hulpmiddelen of met emmerkettingen gewonnen.
Door dagbouw wordt het grondoppervlak verstoord. In bewoonde streken wordt steeds meer de verplichting opgelegd om dit te herstellen.