Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Coöperatisme

betekenis & definitie

o., economisch-politieke zienswijze die een hervorming van de maatschappelijke orde tot stand wil brengen door toepassing van het coöperatieve beginsel.

In het coöperatisme is de coöperatie een middel van het volk om de bedreiging door de grootonderneming en haar ongebreideld winststreven af te wenden en voordelen te behalen ten bate van allen die aan haar deelnemen. De coöperaties hebben ten doel de economische vrijmaking van haar leden, de geest van concurrentie te vervangen door die van onderlinge hulpvaardigheid en gezamenlijke inspanning om de positie van de groep te versterken. Het vrijheidsbeginsel is een waarborg voor de particuliere eigendom van de produktiemiddelen, maar ook voor de veralgemening ervan, het beginsel van gelijkheid leidt tot het scheppen van voorwaarden voor een rechtvaardige verdeling van het maatschappelijk inkomen. Daartoe is een rechtvaardige prijs van goederen en diensten een eerste vereiste, die vooral in de verbruikscoöperatie wordt bevorderd; deze figuur moet volgens het coöperatisme op het terrein van de distributie dan ook de overheersende verschijningsvorm worden. Daardoor zal controle op groothandel en industriële produktie verzekerd zijn. Deze kan overigens ook zelf ter hand worden genomen, omdat juist daar de voorwaarde van gelijkheid het slechts vervuld wordt.

Ook ten aanzien van de landbouw willen de coöperatisten het zelfstandige bedrijf, voldoende groot om de boer een goede bestaansmogelijkheid te waarborgen, tevens de samenwerking in verschillende vormen van landbouwcoöperaties, die op hun beurt weer samenwerken met verbruikscoöperaties. Historisch gezien kan het coöperatisme als reactie op de Franse Revolutie worden beschouwd. In de eerste helft van de 19e eeuw kwam men tot het besef, dat de burgerlijke vrijheid wel was verwezenlijkt, maar dat van sociale vrijheid, gelijkheid en broederschap nog geen sprake was. Pogingen tot een herinrichting van de samenleving werden gedaan. De sleutel daartoe zou, volgens de zgn. utopisten (Saint-Simon, Fourier, Owen) de op het gehele leven toegepaste associatiegedachte moeten zijn. Vooral Robert Owen heeft verscheidene, overigens mislukte, projecten in deze geest doorgevoerd; rond 1820 vestigde hij zijn eerste op ‘selfhelp’ ingestelde collectieve gemeenschappen, die hij de naam ‘coöperaties’ gaf.

Ook de associatie-socialisten in Frankrijk (o.a. Buchez) en christen-socialisten in Engeland (o.a. Maurice en Kingsley) verrichtten baanbrekend werk. De machtigste impuls ontving het coöperatisme evenwel uit Rochdale, waar 28 Engelse wevers onder aanvoering van Charles Howarth in 1844 de eerste verbruikscoöperatie, de Equitable Pioneers Society, stichtten, een ombuiging ten opzichte van Owens coöperatiegedachten. Zij wilden zich daarmee ontworstelen aan het systeem van gedwongen winkelnering (verplichte koop door arbeiders in winkels van werkgevers), hetgeen slechte kwaliteit tegen hoge prijs betekende. Vrije in- en uittreding van de leden, levering van waren tegen contante betaling, verdeling van het jaarlijkse overschot naar evenredigheid van door de leden bestede bedragen, een democratische opzet, één lid, één stem, waren de leidende beginselen, die ook in het 20e-eeuwse coöperatiewezen veelal nog onveranderd worden toegepast.

De Rochdale pioniers slaagden; korte tijd daarna hadden vele Engelse steden hun coöperatieve verbruiksvereniging. Samen met de in Duitsland tot ontwikkeling komende kredietcoöperaties voor landbouwers (raiffeisen-en boerenleenbanken), later tot landbouwcoöperaties uitgroeiend, en de arbeiderscoöperaties in Frankrijk, heeft de Engelse verbruikscoöperatie model gestaan voor de vele coöperaties die thans bestaan. Produktiecoöperaties, waarvan een prototype in 1859 door Godin in Frankrijk werd opgericht, zijn in het algemeen geen groot succes geworden. De Franse econoom Charles Gide (1847-1932) is tenslotte de eerste geweest die alle ideeën verwerkte tot een gesloten geheel en een school vormde. Gide zag destijds het coöperatisme als een verbinding tussen het op winststreven gerichte kapitalisme en het socialisme, dat opheffing van de particuliere eigendom van de produktiemiddelen voorstelde. Hij wees daarbij op de ethische waarde van het coöperatisme, nl. de eisen van eigen hulp en solidariteit.

Ook in de huidige tijd blijkt het coöperatisme nog niet verdwenen te zijn. Vooral in de Franssprekende landen bevinden zich vele economisten die tot de aanhangers van het coöperatieve socialisme kunnen worden gerekend, m.n. de volgelingen van de door Gide opgerichte Ecole de Nimes: Bernard Lavergne, Ernest Poisson, Georges Lasserre, Paul Lambert, e.a. Voor de ontwikkeling van de coöperatiegedachte in de praktijk: coöperatie, coöperatieve vereniging, samenwerkende vennootschap.

< >