Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-07-2019

Comte

betekenis & definitie

Auguste, Frans filosoof en socioloog, *19. 1.1798 Montpellier, ♱5.9.1857 Parijs, uit een roomskatholieke ambtenaarsfamilie. Wegens zijn theorieën kreeg Comte geen officiële leerstoel, zodat hij moest leven van particuliere lessen en colleges.

Comte was de grondlegger van het positivisme; hij verkreeg grote invloed door zijn hoofdwerk Cours de philosophie positive. Comte onderging invloed van M. Condorcet en C. Saint-Simon; aan de eerste ontleende hij zowel het thema der ordening alsook het vooruitgangsoptimisme, aan de laatste de leer der drie stadia, die in historische opeenvolging theologisch bijgeloof met feodalisme, kritisch-speculatieve filosofie met revolutie, en positieve wetenschap met industriële maatschappijleer correlaat acht. Comtes positivisme accentueerde uiteraard de verwerping van metafysische begrippen als wezen en doeloorzaak, die plaats maken voor het begrip natuurwet. Voor de wetenschap rest dientengevolge slechts het vaststellen van constante relaties van successie en gelijktijdigheid in het feitelijk gegevene. Comte beproefde een classificatie van de wetenschappen, naar de graad van toenemende gecompliceerdheid en afnemende algemeenheid van de relaties, gegroepeerd in een hiërarchie:

1. wiskunde (meetkunde, rekenkunde, mechanica),
2. astronomie,
3. fysica,
4. chemie,
5. biologie of fysiologie,
6. sociologie (een woord dat door Comte het eerst gebruikt is).

Hij zag dus de sociologie als jongste en meest gecompliceerde wetenschap, steunende op de andere wetenschappen, maar tevens hun bekroning. De psychologie zag Comte als vallende deels onder de biologie, deels onder de sociologie.

Meer dan de helft van zijn hoofdwerk behandelt de sociologie, die hij omschreef als wetenschap van het maatschappelijk leven, omvattende staathuishoudkunde, filosofie der geschiedenis, ethiek en psychologie (voor een deel). Hij beschouwde de historische methode als de enig juiste voor de beoefening van de sociologie. Het opbouwende doel van de wetenschap is daarbij hoofdmotief (‘savoir pour prévoir’); Comte voorzag (met Saint-Simon) de verdere ontwikkeling van de nieuwe industriële maatschappij en meende die door een grondige kennis van de maatschappij te kunnen leiden (‘prévoir pour pouvoir’): in de gemeenschap heersen natuurwetten van biologisch-psychologische aard: de sociale statica onderzoekt de onveranderlijke vormen en condities; de dynamica de wetmatige ontwikkeling van het leven van individu, familie en maatschappij; alleen in het sociale leven kunnen zich naast de egoïstische gevoelens de altruïstische vrij ontplooien, waarbij alle vooruitgang ontstaat door samenwerking van deze twee alsmede door die van gevoel en intellect, waarvan het laatste steeds meer de leiding krijgt.

In de tweede helft van zijn leven was Comtes denken meer op de praktische uitwerking van zijn theorieën gericht en viel het accent op het affectieve aspect en op de opvoeding van de individuen voor de zich geleidelijk voltrekkende wijziging der maatschappij. Comte trad hier niet meer op als filosoof, maar als hogepriester van een nieuwe religie, een godsdienst van het rationalisme, die later in steeds sterker mate overhelde naar mystiek en in haar structuur duidelijk aan de organisatie van de Rooms-Katholieke Kerk was ontleend.

De betekenis van Comte moet vooral gezien worden in zijn bijdrage tot de verdere ontwikkeling van de sociologie, die aan hem via de naamgeving mede haar specialisering tot afzonderlijke wetenschap dankt. Hoewel vele van zijn opvattingen als verouderd en, voorzover het interpretaties van de geschiedenis betreft, als achterhaald moeten worden beschouwd, treft zijn werk nog altijd door scherpzinnigheid van betoogtrant en een zekere moderniteit van visie.

Werken: Cours de philosophie positive (6 dln. 1830-42), Système de politique positive (4 dln. 1851-54), Catéchisme positiviste (1852), Synthese subjective I (1856). [prof.dr.j.S.van Hessen]

Litt. M.Halbwachs, Statique et dynamique sociale chez A.Comte (1943); P.Arbousse-Bastide, La doctrine de l’éducation universelle dans la philos. d’A.Comte (2 dln. 1957); J.S.Mill, Comte and positivism (4e dr. 1961); J.Lacroix, La sociologie d’A.Comte (3e dr. 1967); P.Arnoud, Sociologie de Comte (1969); A.Kremer-Marietti, A.Comte (1970).

< >