Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Coma (slaap)

betekenis & definitie

[Gr. koma, diepe slaap]

o. (-s),
1. vorm van bewusteloosheid;
2. slaapziekte.

Coma is een toestand van bewusteloosheid, waarbij het individu niet meer deelneemt aan zijn omgeving, niet of nauwelijks meer reageert op uitwendige prikkels (patiënt is niet te wekken) en waarbij de spontane (willekeurige) bewegingsactiviteit grotendeels of geheel verloren gegaan is. Er zijn in het coma graden te herkennen. Bij een minder diep coma zijn er soms nog wel reacties op pijnprikkels en diverse reflexen aanwezig; bij een diep coma zijn ook deze reacties afwezig. In de meeste gevallen is de oorzaak van neurologische aard (schedeltrauma, infectie in de schedelholte, hersenbloeding, trombose van de hersenvaten). Ook wanneer het lichaam overstroomd wordt met giftige stofwisselingsprodukten kan een coma ontstaan, b.v. bij een ontregelde suikerziekte, bij ernstige lever- en nierziekten.

Verder kan een coma nog ontstaan door een overdosering aan narcotica of slaapmiddelen. De behandeling is geheel afhankelijk van het grondlijden dat het coma veroorzaakte. sopor, stupor.

< >