(coloreerde, heeft gecoloreerd),
1. (eig.) kleuren; (fig.) vergoelijken, verbloemen, bewimpelen;
2. (muziek) versieren van noten (e).
In de muziek van de 15e—18e eeuw vormt coloreren de kunst van het versierenderwijs met snelle toonfiguren variëren van een melodie. In de zang had dit improviserend plaats, voornamelijk in de Italiaanse opera (coloratuur). Instrumentaal (o.a. voor orgel) werd het ook wel in de notatie uitgewerkt (orgeltabulaturen van de Duitse ‘coloristen’, b.v. Baxheimer Orgelbuch, ca.1470).