sir (sinds 1975) Charles (Charlie) Spencer, Engels-Amerikaans filmacteur en -regisseur, *1
6. 4.1889 Londen. Chaplin, zoon van verarmde variété-artiesten, bracht zijn jeugd door in achterbuurten en tehuizen. Vanaf 1901 reisde hij met zijn halfbroer Sydney provinciale variété-theaters af.
Sinds 1907 was hij lid van Fred Karno’s pantomimegroep Mumming Birds en van 1909—13 bereisde hij ook Frankrijk, de VS en Canada. In 1913 aanvaardde hij in de VS een contract bij de Keystone Company. In 1914—15 trad hij er op in ca. 30 een- en tweeakters, waarvan hij de laatste vijftien bedacht en regisseerde, alsmede in de zesakter Tillie’s punctured romance (1915; Mack Sennet) als tegenspeler van Marie Dressler.
In deze groteske, met gags overladen comedies onderscheidde hij zich als een niet te imiteren clowneske persoonlijkheid, die vooral bijzonder geliefd werd bij het economisch zwakke deel van het publiek. In 1915 begon de samenwerking met de sinds 1910 bij Essanay werkzame cameraman Roland Totheroh (*1890), die bij Chaplins verdere Amerikaanse films steeds het camerawerk verzorgde. Bij Essanay maakte hij dertien een- en tweeakters, o.a. The tramp, en een vierakter Charlie Chaplin’s burlesque on Carmen, alle met Edna Purviance (1894—1958) als vrouwelijke hoofdfiguur. Chaplin begon de door hem gecreëerde figuur, die nog meestal een agressieve egoïst was, te plaatsen in een ironisch behandelde sociale context, o.a. in Work, The bank, Police (1916). In deze films ontwikkelde hij zijn vindingrijkheid in het gebruiken van dingen voor totaal andere doeleinden dan de normale.
De zeer populair geworden Chaplin was inmiddels overgegaan naar Mutual. Hij kon daar meer zorg aan zijn films besteden, hetgeen leidde tot korte verhalen waarin agressie plaats maakte voor verweer en zelfbehoud en waarin het emotionele leven genuanceerder werd: One p.m., The pawnshop (1916), Easy Street (1917). Vooral in The immigrant (1917) met Edna Purviance verscherpte de ironie tot satire.
Inmiddels had hij zijn personage voluit ontwikkeld tot de poëtische individualist, die, gestoken in slecht passende en versleten deftige kledij, zich desnoods door schijnconformisme weet te handhaven in een dreigende wereld vol hebzucht en geweld. Hij muntte daarbij uit door zijn soepele en precieze bewegingskunst. Van 1918—23 werkte hij voor First National die voor hem in Californië een eigen studio had gebouwd.
In 1918 startte hij met twee drieakters: A dog’s life en, geïnspireerd door de Eerste Wereldoorlog, Shoulder arms; in 1921 volgde zijn eerste zesakter The kid met de zesjarige Jackie Coogan in de rol van zijn pleegzoon. The pilgrim (1923) bezorgde hem door zijn venijnige spot met de schijnheiligheid een grote afkeer in puriteinse kringen. Hij ging over naar de mede door hem in 1919 gestichte United Artists en begon daar met een complete hoofdfilm - waarin hij zelf niet optrad - A woman of Paris (1923).
Daarna volgden The gold rush (1925) en The circus (1928), de eerste film zonder Edna Purviance. In zijn eerste twee geluidsfilms verving hij het gesproken woord door door hem gecomponeerde muziek: City lights (1931) en zijn satire op rationele produktiemethoden: Modern times (1936). In The great dictator speelde hij zowel Hitler als een joodse kapper.
In 1947, het jaar waarin hij de vertrouwde Chaplin-figuur verving door die van een vrouwenmoordenaar, Monsieur Verdoax, begonnen openbare uitingen van vijandschap jegens Chaplin. In 1952 verliet hij de VS en in 1953 vestigde hij zich in Zwitserland. In Londen produceerde hij het nostalgische Limelight (1952) en een satire op de Amerikaanse levenswijze, A king in New York (1957).
Daarna maakte hij nog, met Sophia Loren en Marlon Brando, A countess from Hongkong (1967).
Litt. T. Huff, C. Chaplin (1951, herdr. 1972); C. Boost, Chaplin (1964); G.D. McDonald enz., The films of C.
Chaplin (1965); I. Quigly, C. Chaplin: early comedies (1968); D.W. McCaffrey, Focus on Chaplin (1972); J. Mitry, The complete Chaplin (1974); W. Tichy, C.
Chaplin (1974); R. Manvell, Chaplin (1975).